NEGENDE HOOFTSTUK.
X. Ophalinge door de Vaderlanders met veel pragt
en gejuich: ook door gemaakte breffen door de bol-
werken. Fabers berigt hier van. Verfcheidene voor-
beelden. XI. Betuiginge daar door, dat zulk een
Burger kragtiger dan Borftweringen. XII. In-
togt op een wagen met witte paarden. XIII. Een
groote Stoet Hem verzellende op gelyke wyze.
XIV. Galmende Toejuichinge XV. Met Pypen,
Bazuinen, Trompetten enz. XVI. Ook met ont-
ftekinge van Fakkelen en allerlei ligten. Aan-
merkelyk voorbeeld van Duillius. Van Caefar.
Van Keizer Heraklius.
§. I.
Een Hooft-ftuk is te klein, om alle de eer-ftuk-
ken van een Olymp-verwinnaar te begrypen:
daarom hebben wy goedgevonden ’t voorgaan-
de af te breken, hier een nieuw weder aan te
vangen, en dat ook met maar eenige te cieren.
§. II.
X. Dewyl dan ’t ’t Vaderland zig zoo veel aan Hem
gelegen liet, als de gene waar in zy hunnen roem ftel-
den, zoo gediede het Hem ook tot een hoge eere, dat
ze Hem met veel pragt, praal en gejuich plegtelyk ophaal-
den, en (als zynde de poorten te klein voor zulken groo-
ten Held, en de muiren onnut voor een Stad, die zul-
ken Braven had) de bol-werken om verre geworpen heb-
bende door die ruime breffe deden binnen treden.
Boek – pag. 445
§. III.
Hier van geeft ons een ganfch klaar berigt de zoo
dikwyls gemelde Faber, zeggende: Nam ad GLORIAE Derde Boek – Hfst. IX. § III. 1
vocabulum quod attinet &c. Dat is: want wat het woord
EERE aanbelangt (op dat, deze gelegenheid aangrypende
door het overwegen van elk woord, dat Tertulliaan gebruikt,
als voor oogen ftelle de pryzen der Stryd-fpeelers, en teffens
ter oorzake om de Keizerlyke befluitinge (refolutie) waar toe
ook die behoren, ligt toebrengende met eene zelfde moeyte ter
loops verklare), door die name word betekent die overvoerin-
ge, en die zegepralende ingang in die Stad of plaatze, waar
uit de Overwinnaar ontfproten was, met welke Hy te wa-
gen over de neergeworpene muiren henen fteeg (waar van,
zoo ik meine, by Plinius, en Vitrivius) niet zonder de voor- Derde Boek – Hfst. IX. § III. 2
tred van fakkelen en ligten, en verzellende menigte, doende Derde Boek – Hfst. IX. § III. 3
de uitroep of verklaringe van de overwinning in ’t Stryd-
perk gefchied, door des Uitroepers ftemme, en door den
Trompenaar, die te voren (’t gene kortelyx van Virgilius Derde Boek – Hfst. IX. § III. 4
aangetekent is) geblazen hadde, of
gezongen
De fpeelen die in ’t perk toegongen.
§. IV.
Deze op- en in-halinge blykt uit verfcheidene gebeur-
de voorbeelden, waar van ook gemelde Faber gewag Derde Boek – Hfst. IX. § IV. 1
maakt, fprekende van een uit Plutarchus, van een an-
der uit AElianus, en van een derde uit Diodorus Sicu- Derde Boek – Hfst. IX. § IV. 2
lus, dewelke van EXENETUS Agrigenter dit verhaalt:
. Dat is: en op de eerfte dezes op de twee en
tnegentigfte Olymp-tyd, als Exenetus Agrigentiner Overwin-
Derde Boek – Hfst. IX. § III. 1 – Faber Agon. lib. 2. cap. 9.
Derde Boek – Hfst. IX. § III. 2 – Plinius ad Trajan. lib. 10. ep. 119.
Derde Boek – Hfst. IX. § III. 3 – Vitruvius lib. 9.
Derde Boek – Hfst. IX. § III. 4 – Virgilius AEn. lib. 5.
Derde Boek – Hfst. IX. § IV. 1 – Faber lib. 2. cap. 10.
Derde Boek – Hfst. IX. § IV. 2 – Diodorus Siculus Bibl. lib. 13.
Boek – pag. 446
naar was, hebben ze Hem op den wagen Stad-waarts inge-
voert: Hem verzelden, behalven andere, drie hondert twee-
fpannen met witte peerden, alle uit het Agrigentynfche volk.
Van zoodanige inhalinge geeft AElianus dit voorbeeld in Derde Boek – Hfst. IX. § IV. 3
de perzoon van DIOXIPPUS:
. Dat is: als DIOXIP-
PUS Olymp-verwinnaar, Atheenfch Stryd-fpeeler, naa de
wyze van de Stryd-fpeelers of Kamp-vegters te Athenen (op
een wagen) binnen reed, vloeyde de menigte te zamen, en
de eene hing hier en d’ ander daar op, om Hem te zien.
Plutarchus, als gezegt is, geeft ons ook een voorbeeld Derde Boek – Hfst. IX. § IV. 4
van de inhalinge, en teffens muir-afbrekinge, daar by de
reden voegende, t. w. de reden, die wy te voren in ‘t
voorbygaan aangewezen hebben. Dus zegt dan Plu- Derde Boek – Hfst. IX. § IV. 5
tarchus:
. ’t Welk op dezen zin uitloopt: in de Over-
winnings-feeften werd door de intrekkende Overwinnaars een
gedeelte der muiren neergebonft, welker nederwerpinge deze
betekenis heeft, dat die Stad de muiren weinig te ftade ko-
men, welke Mannen heeft, die ftryden konnen en overwin-
nen. Hier voegen wy het voorbeeld by van NERO,
welke als Overwinnaar uit Grieken wederkerende zig liet
inhalen, en de muiren voor Hem afbreken in verfcheidene
Steden, gelyk uit Suetonius zulx klaarlyk is blykende. Derde Boek – Hfst. IX. § IV. 6
Dus fpreekt ’er deze vermaarde Schryver van: reverfus
è Graecia Neapolim &c. Dat is: zynde uit Griekenland we-
dergekomen tot Napels, wyl Hy daar eerft zyn konft getoont
hadde, is Hy ’er ingevaren met witte peerden, een deel des
muirs zijnde om verre geworpen, naa de wyze der Olymp-
verwinnaars: op gelyke wijze ook te Antium, daar naa te
Derde Boek – Hfst. IX. § IV. 3 – AElianus Var. Hift. lib. 12. cap. 58.
Derde Boek – Hfst. IX. § IV. 4 – Plutarchus Symp. Probl. 2. quaeft. 5.
Derde Boek – Hfst. IX. § IV. 5 – §. 2.
Derde Boek – Hfst. IX. § IV. 6 – Suetonius in Nerone cap. 25.
Boek – pag. 447
Albanen, daar na te Romen. Maar te Romen met de-
zelfde wagen, waar mede te voren Auguftus hadde geze-
gepraalt, en in een purpere rok, en met een mantel met gou-
dene fterren beftrooyt, dragende op ’t hooft een Olymp- in de
regter hande een Pythife kroone, gaande de pompe der ande-
ren voor henen met de titelen, waar, en wie, en met wat
flag van gezangen, of wat ftuk van digt-konft Hy verwon-
nen hadde. Den wagen volgden, op de wyze van de kleine-
re zegepraal, de toejuichende, roepende, dat zy Augufti-
anen, en foldaten van zyne overwinninge waren. Daar naa
de eere-boog van ’t grootfte Schouw-perk afgebroken zyn-
de, zettede Hy ’t door het Velabrum, en over ’t merkt, naa
’t paleis van Apollo.
§. V.
In de bygebragte voorbeelden, als ook in ’t gene ons
Faber voor oogen heeft gehouden, vinden wy verfchei-
dene dingen die dit eer-ftuk der inhalinge met neder-
werpinge der muiren zeer vergrooten: want
§. VI.
XI. Dat zyne Stedelingen de muiren voor den Over-
winnaar nederwierpen, met die inzigt, dat ze Hun
van wegen zulken Burger, kragtiger dan eenig Borft-weer,
niet nodig waren, quam de eere vermeerderen met zoo-
danige overwegende agtinge.
§. VII.
Het legde ook niet jets gerings by den eeren-
ftapel, dat zoo een Overwinnaar, met het zege-kleed
en kroon verciert, niet door de breffe ging, nog te peer-
de, maar met grooter luifter te wagen inreed: te wagen,
zeg ik, van geen andere, dan witte peerden, zoo cier-
lyk voor ’t oog, en zoo eigen aan de zege, voortge-
trokken.
§. VIII.
XIII. gelyk ook, dat Hem een groote ftoet verzelde.
Boek – pag. 448
van hogen Stant zoo wel, als van de lage; en niet al-
leen te voet, maar ook te peerde, ja ook op wagen-gefpan-
nen, die, t’zyner eere, witte roffen in hare gareelen
toonden.
§. IX.
XIV. En ook, dat die ftoet Hem galmende toejuig-
de, en ook in dit geval moet kroonen, bloemen, geu-
ren, linten, vogels, aardigheden van verfcheidene zoor-
ten, beftrooyde, gelyk voor dezen bereids is aangewe-
zen, en in opzigt van NERO uit Suetonius blyken kan. Derde Boek – Hfst. IX. § IX. 1
§. X.
XV. En dat pypen, bazuinen, trompetten en dierge-
lyke vreugde-tuigen, ook als dan van zynen roem zwol-
len, en de lugt deden galmen.
§. XI.
XVI. En, om van alles niet te fpreken, dat ook
fakkelen, en allerlei ligten, hem ontfteken wierden, ver-
zelden, en dienden, zonderling als de invaart tegen den
avond ging ( gelyk het buiten twyffel heel veel gebeur-
de) en in de volgende geleidinge naa of van het feeft-
maal, was al mede een vermeerderinge van zyne eere.
Dit gefchiedde ook aan NERO als Olymp-verwinnaar,
naa ’t verhaal van Dio by Xiphilinus, die ’er dus van Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 1
fpreekt:
. Dat is: De geheele Stad zynde gekroont, en fak-
kels dragende, en offerende; en alle menfchen, en ook zelfs
de Raadsheeren allermeeft roepende: Hei Olymp-verwinnaar !
Hei Pythife Overwinnaar ! Hoe grooten eere het nu was
in die oude tyden met fakkelen beligtet te worden,
blykt daar uit, dat zulx verrigtet is tot luifter-vermeer-
dering der overwinnende Zee-voogden, Veld-heeren,
Koningen, zoo wanneer zy in of naa de wyze van een
Derde Boek – Hfst. IX. § IX. 1 – Suetonius loc. cit.
Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 1 – Xiphilinus in Nerone.
Boek – pag. 449
zege-praal ontfangen wierden. CN. DUILLIUS, wan-
neer Hy tegen de Karthaginenfers ter zee gelukkig ge-
flagen hadde, en de Eerfte wierd der Romeinen, die
daar voor een heerlyke zee-triumph bequam, ontfing
onder de eer-bewyzingen ook de toeligtinge met touw-fak-
kelen (hoedanige wy pek-kranffen zouden noemen), ja dat
Hy als altyd triumpherende door al zyn leven, zoo dik-
maals Hy van ’t avondmaal wederkeerde, deze fakkel-
ligtinge, zoo wel als het fchalmey-gefchal, gebruikte.
Dit vinden wy aangetekent by Livius, Florus, Aure- Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 2
lius Viɛtor, Valerius Maximus, welke laatfte egter het Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 3
aantekent onder de voorbeelden der gener, die te veel Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 4
vryheid namen, of de mate in ’t zoeken van eere te Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 5
buiten gingen. Edog ’t kan ook zyn, dat de Room-
ze Raad het uitdrukkelyk gewilt heeft, om die groote
aangename zege, welke DUILLIUS behaalt hadde,
levendig te houden tot aanwakkeringe der dappere, en
fchrik der vyanden, en dat gemelde Raad daar in naa-
gebootft heeft de eere-pligt der Olymp-verwinnaars.
Dit doet ons by naa Eutropius giffen, als Hy van DU- Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 6
ILLIUS overwinninge, hoewel de voorligtinge ver-
zwygende, aldus fpreekt: Duillius commiffo praelio Car-
thaginenfium Ducem vicit, XXXI. naves cepit, XIV. merfit,
VII. millia hoftium cepit, III. occidit. Neque ulla viɛtoria
Romanus gratior fuit, quod inviɛti, terra jam etiam mari plu-
rimum poffent. Dat is : Duillius flag leverende heeft der
Carthaginenfen Veld-Heer (Annibal) overwonnen, 31. fche-
pen genomen, 14. doen zinken, 7000. vyanden gevangen,
3000. gedoodet. Geen aangenamer overwinninge is ooyt den
Romeinen te deel gevallen, als dat ze onverwinbaar te lan-
de, nu ook ter zee veel vermogten. Dies roept Florus uit:
cujus quod gaudium fuit ! Hoe groot was daar de vreugde
van ! En daarom zegt Livius: ei perpetuus honos habitus
eft &c. Dat is: hem is geduirig deze eere gegeven, e. f. v.
Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 2 – Livius Epit. lib. 17.
Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 3 – Florus lib. 2. cap. 2.
Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 4 – S. Aurelius Viɛtor de Vir. Illuft. in C. Duillio.
Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 5 – Valerius Maximus lib. 3. cap. 6. exemp. 4.
Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 6 – Eutropius lib. 2. cap. 10.
Boek – pag. 450
’t welke fchynt zoo veel te zeggen, als dat Hy zelfs de
eere der dagelyxe voorligtinge zig niet hoveerdelyk
aangematigt hebbe, nemaar dat ze Hem, als wy bo-
ven zeiden, van den Raad is toegelegt en bezorgt.
Edog miffchien heeft ons dit wat te verre afgeleidet:
wy keren dan weder. Dat de toeligtinge met fakkelen e.
f. v. by feeftelyke inhalinge tot een groote eere en luifter
ftrekte, blykt ook uit het gene Suetonius nopens CAE- Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 7
SAR verhaalt, zoo wanneer Die over de Gallen, nu
Franken, zegepraalde. Dus zegt ’er gemelde Schryver
van: Gallici triumphi dio Velabrum praetervehens paene cur-
ru excuffus eft, axe diffraɛto: afcendit quo Capitolium ad lu-
mina, quadraginta elephantis dextra atque finiftra lychnu-
chos geftantibus. Dat is : Hy is op den dag van zegepraal
over de France, jagende door ’t Velabrum, bynaa van de
koets geftort, door dien ’t wiel brak: en Hy klom by de lig-
ten ten Capitool op, veertig Oliphanten ter regter en ter flin-
ker zyde de toortzen fragende. ’t Was hier wat byzon-
ders en ongewoons, dat Oliphanten de toortzen droe-
gen, en dat die naa ’t zeggen van Cafaubonus, fervo- Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 8
rum locum tenuerint, de plaats van toorts-
dragende Slaven bekleed hebben. Die ’er ook by doet,
dat het een oud gebruik te Romen was, welverdiende
Mannen die eere toe te ftaan, dat ze met eene meer
dan gemeene praal door ontftekene toortzen naa huis ge-
leidet mogten worden, zoo ze ergens by avond ter gaft-
maal geweeft hadden. Hy bewyft het met het voor-
beeld van DUILLIUS, van welke wy zoo thans fpra-
ken: en Hy doet ’er nog by, dat by Griexe en Latynze
Schryvers heel veel gewaagt werd, hoe dat in een tyd
van gemeene of byzondere blydfchap ’er ligten ontftoken,
en niet alleen gedragen, maar ook opgehangen zyn: zulx
bewyzende met de woorden van Efchylus, daar Hy de Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 9
Reye, verblydet over de veroveringe van TROJE
aldus doet fpreken:
Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 7 – Suetonius in Caefare cap. 37.
Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 8 – Cafaubonus ad loc.
Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 9 – AEfchylus in Agam.
Boek – pag. 451
Dat is:
En hier en gints hing hoog verheven
Een lamp gevult met reine zalf,
Die quam haar fchynzel van haar geven.
Nog een voorbeeld van de toeligtinge door fakkelen en
ligten ter vereeringe van groote Perfonagien, om aan te
wyzen, hoe zeer door zoodanig eer-ftuk de roem der
Olymp-verwinnaars opgeftapelt wierde, zullen wy hier
te berde brengen, t. w. ’t gene Faber ter plaatze, te
voren gemeldet, op de kant uit Cedrinus nopens Kei- Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 10
zer HERACLIUS te berde brengt. Dus fpreekt dan
Faber: Populum Heraclio Conftantinopolin ingredienti fron-
des oleagineas facefque geftantem occurriffe fimul cum Con-
ftantino Caefare & Patriarcha Sergio tradit Cedrinus. Dat
is: Cedrinus verhaalt, dat het volk, olyf-ftruiken en fak-
kels dragende, Heraclius, te Conftantinopelen binnen tre-
dende, te gelyk met den Prins Conftantyn en den Patriarch
Sergeus, te gemoete gelopen hebbe.
Derde Boek – Hfst. IX. § XI. 10 – Cedrinus Comp. Hift. 345.
There are no comments published yet.