Antonides – Book 1 – Chapter 2

Posted in: Uncategorized
Tags:

TWEDE HOOFTSTUK.

Oorfprongen, eerfte Inftellingen, Herftellingen, Voortzettingen, Vermeerderingen en Verheerlijkingen der Olymp-Speelen.

§ I.

Voorts zullen wy jets zeggen van de oorfpron-

gen en eerfte inftellingen der OLYMP-OEF-

FEN-SPEELEN, en van hare herftellingen,

voortzettingen, vermeerderingen, en verheerly-

kingen: Want zy zyn niet op een zet en teffens

in alle hare deelen volmaakt geworden. Doorgaans zyn

de dingen in heer eerfte opkomft ruw en gering, groe-

yen (door hulpe en hand-biedingen) met ’er tyd, in ’t

einde wordenze eerft groot en volmaakt.

§ II.

Edog gelyk de eerfte beginzelen en inftellingen der

dingen gering en onvolkomen zyn, zo zyn ze ook zeer

donker en twyffelagtig: want wie merkt op die kleine

dingen ? En daar en boven, indien ’er al eenige aanmer-

kinge en aanteikeninge van gedaan wierde, zo gaat ’er

de alverflindende en alverbergende tyd mee ftryken, zo

dat ’er niets van overblyft, als eenige ongevoegde en ge-

fchondene ftukken, als RUDERA, fteen-bulten van ou-

de paleizen. Weshalven wy Strabo pryzen, als HY van Eerste Boek – Hfst. II. § II. 1

de verfcheidene vertellingen nopens de oorfprongen of eer-

fte Inftellers onzer fpeelen gehandelt hebben, dit be-

fluit ’er aanknoopt:

: dat is; Want dusdanige dingen wor-

den verfcheidelyk vertelt, dog niet veel gelooft.

Eertse Boek – Hfst. II. § II. 1 – Strabo lib. 8.

Boek – pag. 11

§ III.

Wy zullen niet zeggen, dat zommigen de inftellinge

brengen tot de Goden, en HERCULES of HERCU-

LESSEN: Want ’er zyn onder de Heidenze Geletter-

de, welke deze alle of voor eerfte Inftellers, of voor Eerste Boek – Hfst. II. § III. 1

eerfte Oeffenaars te boek zetten; zeggende, dat JUPI- Eerste Boek – Hfst. II. § III. 2

TER ze zouw hebben ingeftelt na de verdelginge der

TITANES; en dat APOLLO MERCURIUS in Wed-

loop, en MARS met de Vuift-gevegt alle andere zouw

overtroffen hebben: Of dat JUPITER en SATUR-

NUS eerftmaal om ’t gebied en heerfchappie zulken fpel

zouden hebben geftreden: Of ook, dat HERCULES

met den onbekenden JUPITER eerftmaal ’t fpel geftre-

den hebben zouw. In welke vertellingen deze twee za-

ken onze aanmerkingen verreifchen, t. w. 1. dat ze om

de fpelen te meer luifter en glorie by te zetten, Goden en

HERCULESSEN ’er hebben by getrokken 2. dat ze

met de naame van Goden en Herculeffen vertoont hebben

eenige Koningen, Konings Zoonen, en dappere Ridderen,

welke of jets gedaan hadden ter inftellinge, vermeerderin-

ge, verheerlykinge en oeffeninge der ftryd-fpels. Zulke

JOVES of Goden en HERCULESSEN hebben dan,

by voorbeeld AETHLIUS, EUDYMION, brave Jon-

gelingen van IDA, en uit Tirynthen of Theben, konnen

zyn; die wy in de nu volgende lyft van de fpel-Inftellers,

herftellers en vermeerderaars, niet anders als zodanige be-

fchouwen en vertonen zullen.

§ IV.

Wy konnen geen eerder Infteller dezer Oeffen fpelen

opfporen als AETHLIUS , Koning van ELIS Eerste Boek – Hfst. II. § IV. 1

(gehouwt aan PROTOGENIA Dogter van DEUCA-

LION) want van die fchynen ze genaamt te zyn

ATHLA, EPATHLA, en de Stryd-fpelers

ATHLETAE. En wy giffen, dat Hyze inge-

Eertse Boek – Hfst. II. § III. 1 – Paufan. lib. 5.

Eertse Boek – Hfst. II. § III. 2 – Nat. Com. Mythol. lib. 5. cap. 1.

Eertse Boek – Hfst. II. § IV. 1 – C. Pafcal. de Coron. lib. 6. cap. 5.

Boek – pag. 12

voert heeft eerft in die opzigt, om de Merkt-dagen dier

ftreek een naam en gerugte te verwekken, die te ver-

eeren, en zeer nering-ryk te maken. Want zulke fpee-

len lokken ’t volk, by ’t volk, zegt het fpreekwoord,

is de neering. De Merkt daar gehouden handelde zon-

derling in dieren Bijffus: want die in de Elidenzen land-

ftreek en zeer overvloeidg en teffens zeer koftelyk groei-

de, gelyk Paufanias op meer dan een plaatze getuigt. Eerste Boek – Hfst. II. § IV. 2

Onder de wonderen, zegt Hy, van den Eleezen Land-ftreek

is de Byffus: want zy waft hier, en nergens elders in Grie-

kenland: Van fijnheit is ze niet minder als de gene, welke

‘t Hebreefche Land voortbrengt, en immers minder geel.

’t Schynt ook, dat de Eleënzen die Byffus geweven, Eerste Boek – Hfst. II. § IV. 3

met purper opgeciert, tot kleederen en fpreyen toebe-

reit en veil geftelt hebben, ja miffchien is derwaarts ook

getrokken een groot deel van de Griexe Purper-handel

zelfs: want ’t Purper was oudstyds zeer overvloedig in

PELOPONNESUS, na ’t getuigenis van Paufanias en Eerste Boek – Hfst. II. § IV. 4

Bochartus: en hoewel de Stad der Mycenen HERMIO- Eerste Boek – Hfst. II. § IV. 5

NE wegens dien handel bloeide, zo kan ergter voor of

na, of voor een gedeelte ook ELIS daar door gebloeyt

hebben. Andere waaren van min of meerder weerde,

zullen ’er ook zonder twyffel ter verhandelinge gebragt

en aangeboden zyn. Deze merktdagen konnen eerft in

of by ELIS gehouden zyn: maar doe ze vermaart wier-

den, dat ’er na toe fchoten de Inwoonderen niet alleen

van de nabuirige Steden, maar van over Zee, uit Oo-

ften en Weften, schynen ze in ’t naderhand zo genoemt

Olympis-Velt verplaatft te zyn, als leggende zeer gerief-

felyk, om de verhandelde waaren door de verbyftooten-

de ALPHEUS of opwaarts na Arcadien en door geheel

Griekenland, of neerwaarts tot in de Triphiliaaze Zee te

vervoeren; en zynde zeer bequaam, wegens zyne ruime

vlakke en fchoone boffchagie voor de groote fpeelen; want

Eertse Boek – Hfst. II. § IV. 2 – Paufanias lib. 5. & 6. in fine & lib. 7.

Eertse Boek – Hfst. II. § IV. 3 – Sie ook Plin. Nat. Hift. lib. 19. cap. 1.

Eertse Boek – Hfst. II. § IV. 4 – Paufan. lib. 10.

Eertse Boek – Hfst. II. § IV. 5 – Bochart. Phal. lib. 3. cap. 4.

Boek – pag. 13

die eifchten en voegzaamheit en ruimte, gelyk een jeder

ligt begrypen kan. Maar verders, dat AETHLIUS de

fpeelen zonderling ingeftelt heeft, om te dienen voor

Markt-fpeelen, dat ik nu zo fpreeke, fchynt klaar uit

het doen van IPHITUS (waar van beneden) van welke

Vellejus duidelyk zegt: Is eos ludos, mercatumque infti Eerste Boek – Hfst. II. § IV. 6

ftuit (Deze heeft die fpeelen en merkt ingeftelt) Edog beter

had Hy gezegt, renovavit (vernieuwt.) Eindelyk of die

merkt van AETHLIUS tyd alle jaaren meer als eens

quam, dan of om ’t jaar, gelyk veele groote Merkten

en zo genaamde Miffen, dan of nog zeldzamer, en dat

alzoo de fpeelen jaarlyx, of by ’t verloop van eenige jaa-

ren, geviert wierden, weeten wy niet te zeggen.

§ V.

Na AETHLIUS word van zommige APIUS voor

’s fpels Infteller of Vernieuwer geftelt. Edog Paufanias Eerste Boek – Hfst. II. § V. 1

doet op AETHLIUS zynen Zoon ENDYMION vol-

gen.

§ VI.

Onder ENDYMION (van welke de Poëten fabelen

verdigten, onder andere dat de Maan op Hem verlief-

de) AETHLIO geboren uit bovengemelde PROTO- Eerste Boek – Hfst. II. § VI. 1

GENIA DEUCALIONS Dogter, fchynen de Olympize

Merkt-fpeelen met zulken groote pragt en gerugte, dat

Hy ’er over by zommige de naam van eerfte Infteller weg-

gedragen heeft. En was de pragt en ’t gerugte des te

meerder, om dat Hy ’t fpel deede vereeren met de wed-

loop zyner drie Zoonen PEON, EPEUS en AEOLUS,

om de erf-navolginge in ’t ryk: dies ’er een Koninglijke

Kroon, aan hing; die ’er ook naderhand nog eens aan

fchynt gehangen te hebben, als OENOMAUS (waar

van aanftonts) zyn Dogter en kroon aanbood den genen,

die Hem met ’t wagen-gefpan voor by znellen konde,

’t welke PELOPS wordt gezegt gedaan te hebben En

Eertse Boek – Hfst. II. § IV. 6 – Vellej. Paterc. lib. 1.

Eertse Boek – Hfst. II. § V. 1 – Syncellus pag. 195.

Eertse Boek – Hfst. II. § VI. 1 – Paufanias lib. 5. ab initio.

Boek – pag. 14

‘t fchynt, dat die wed-lopen om een kroon de oorzaken

geweeft zyn, en aanleidinge gegeven hebben, dat men

naderhand de Overwinnaars met ingebeelde kronen van o-

lyf-bladeren en diergelyke heeft befchonken.

§ VII.

Phlegon ftelt voor eerfte Infteller der Oeffen-fpelen eenen Eerste Boek – Hfst. II. § VII. 1

PISUS Zone van PERIERIS: Edog ons dunkt, dat

die na ENDYMION geleeft moet hebben; want ‘t

fchynt ons toe, dat Hy die is, welke gezegt word uit

NESTORS familie te zyn. Edog dan moeft Hy een

fpruite zyn van NESTORS eerfte teelte, want anders

zouw Hy laager geplaatft moeten worden, wyl NES-

TOR meede aanweezig geweeft is in den Trojaanzen

oorlog, zynde doe drie eeuwen, dat is drie hondert jaa-

ren oudt, indien men egter niet liever jeder eeuw tot op

ruim dertig jaaren heeft te reekenen, gelyk veele wil-

len, in welken gevalle Hy maar oud geweeft zouw zyn

tuffchen de ’t negentig en hondert jaren. Ondertuffchen

is ’t geen wonder, dat PISUS een uit NESTORS huis

over ELIS geheerfcht hebbe, want NESTORS land-

fchap PYLUS grensde ’er aan; en Hy konde door wys-

heid, en welfpreekentheit, die men Hem toefchryft,

uitgewerkt hebben, dat by zekere gelegentheid de Eli-

denzen denzelven ten Vorft of Koning verkooren. Dies

liet die van buiten ingekomen ’t Olympis-fpel pragtig vie-

ren, ’t zy by de krooning, ’t zy naderhand. Strabo

fchryft dezen, zo ’t fchynt, de bouwinge en benaamin-

ge van de Stad PISA toe: edog ’t laatfte is by ons aan-

neemelyxt: maar in opzigt van de fpeelen word van Hem

niets gemelt als dit van Paufanius

, dat is, Die de

tweefpannen mennen is Pifus, Zoon van Perieris, en Afte-

rion, Zoon van Cometes.

Eertse Boek – Hfst. II. § VII. 1 – Phlegon Trallianus AEgid. Strauchius §. 4.

Boek – pag. 15

§ VIII.

Edog na ENDYMION ftelt Syncellus, van PISUS Eerste Boek – Hfst. II. § VIII. 1

niet gewagende, ALEXIUS, dien Paufanias ALXIO Eerste Boek – Hfst. II. § VIII. 2

noemt, en zegt, dat zommige Hem houden voor een

wakker Krijgsman, en Hy zelfs, t. w. Paufanias, ftelt

Hem ten Vader van OENOMAUS. Wyl Hy een be-

rugt Held geweeft is, is ’t niet vreemt te denken, dat

Hy de trotze oeffen-fpeelen heeft vernieuwt, en luifterryk

doen vieren; ja zo, dat Hy ’er over by de nakomelingen

de naam van Infteller heeft konnen wegdragen.

§ IX.

Daarna ftelt dan SYNCELLUS OENOMAUS, Eerste Boek – Hfst. II. § IX. 1

Zoon (gelyk wy uit Paufanias gezegt hebben) van ALE-

XIUS of ALXIO. OENOMAUS was Koning van E-

LIS en PISA, en bragt de Olympize fpeelen groote ver-

maartheid toe, om dat Hy ’er in ten prys ftelde zyne

Dogter HIPPODAME, of HIPPODAMIA met de Ko-

ninglyke Kroon; edog onder voorwaarde, dat de gene die

tegens Hem (want Hy zelfs zouw de Tegen-ftryder zyn)

in de wedloop der wagenfpannen te kort fchoot, zon-

der genaa ’t leven zouw verliezen. Deze weg nu floeg

OENOMAUS met zyn Dogter in, om dat Hem, zo

men zeyt, was gewiggelt, dat zyn Swager Hem van

kroon en leven zouw beroven; en uit dien hoofde meen-

de Hy op deze wyze, of door de harde conditie de Vry-

ers van zyn Dogter af te fchrikken, of die zig niet af-

fchrikken lieten uit de wereld te helpen, en alzo Swa-

gerloos te blyven: want Hy fteunde op de fnelheid der

peerden, die Hy voor ’t gefpan deed knopen, die gezegt

worden van de wind geteelt te zyn; welke fabel egter

niet anders beduid, als dat ze boven maten fnel waren,

en als de wind daar heenen ftooven. PELOPS egter

overwon Hem, hoewel men zegt door lift, bekoopen- Eerste Boek – Hfst. II. § IX. 2

Eertse Boek – Hfst. II. § VIII. 1 – Syncell. loc. cit.

Eertse Boek – Hfst. II. § VIII. 2 – Paufanias lib. 5. ab initio.

Eertse Boek – Hfst. II. § IX. 1 – Syncell. loc. cit. Marsham can. chron. p. 458.

Eertse Boek – Hfst. II. § IX. 2 – Natal. Comes lib. 7. cap. 17.

Boek – pag. 16

de den Voerman Mijrtilus, dat Hy zwakke en breekba-

re ftellen onderzetten, of geen pinnen, of waffen pin-

nen, voor de raaderen fteeken zouw. Dies ftorte de

Koning in den loop; PELOPS won, en ging met de

Bruid na Phrygien vlugten, ’t welk Propertius toont als Eerste Boek – Hfst. II. § IX. 3

Hy zegt:

Nec Phrygium falfo traxit candore Maritum,

Aveɛta externis Hippodamia rotis.

dat is:

Hippodamia, fchoon geen leugen verv’ haar kaken

Verzierde, dee nogtans in haare liefde blaken

Held Pelops Phrygier: Hy voerdze op vreemde raân

Ten land’ uit; zet den loop nu regt op Phrygen aan.

Zonder twyffel, om dat de overwonnen Koning, geen

Swager willende, Hem niet alleen de beloofde prys wei-

gerde, maar ook nazettede en vervolgde.

§ X.

Ook word voor ‘s Spels-Infteller geviert de Ideeze HER-

CULES, dat is, een Koninglyke Zoon van IDA herkom-

ftig: IDA nu was een gebergte in Phrygien, edog ook

een in ’t Eiland CRETA: de Uitleggers willen, dat Hy Eerste Boek – Hfst. II. § X. 1

van ’t CRETISCH IDA was gekomen. Deze word Eerste Boek – Hfst. II. § X. 2

van de Ridder Marɛham in zyn tweede Kronijnk-lijft geheel Eerste Boek – Hfst. II. § X. 3

hoog opgefchooven: want Hy plaatft Hem over tegen

Canaäns verdeelinge onder de Ifraeliten, en ’t vyf en tag-

tentigfte jaar van KALEBS ouderdom; of tegen het ze-

ven en veertigtse na de uittogt uit Egypten, Edog ons

dunkt, dat in al het bovengemelde twee mifflagen zig

vertoonen, t. w. Eerft, dat men het onregte Ida ver-

ftaat, en ’t Cretifch noemt, voor ’t Phrygife in TROAS

gelegen. De tweede mifflag is, dat defen HERCULES

Eertse Boek – Hfst. II. § IX. 3 – Propertius lib. 1. & 12.

Eertse Boek – Hfst. II. § X. 1 – Paufan. lip. 5.

Eertse Boek – Hfst. II. § X. 2 – Alex. ab Alexdier. genial. lib. 5. cap. 8.

Eertse Boek – Hfst. II. § X. 3 – Marfcham can. chron. tab. 2.

Boek – pag. 17

te hoog opgevyft word, en aan den tyd gebragt, op

welke niet de Ideefe maar Tyrife HERCULES moet ge-

leeft hebben. Wy meinen in der daad, dat onder de

Perzoon en ’t Mom-aangezigt van dezen HERCULES

PELOPS fchuilt; want die was de Zoon van den Phry-

gizen Koning TANTALUS, die ook TROAS, waar

in IDA lag, zoo niet overheerde, ten minften drukte

en befnoeyde, gelyk blykt, wyl Hy GANYMEDES, Eerste Boek – Hfst. II. § X. 4

’s Konings TROS zone, ten roof mede voerde. De Ko- Eerste Boek – Hfst. II. § X. 5

ningen wierden eertyds JOVES geheeten, en haar man- Eerste Boek – Hfst. II. § X. 6

hafte Zoonen HERCULESSEN: van waar men van Eerste Boek – Hfst. II. § X. 7

zoo veel HERCULESSEN leeft: want zommige Eerste Boek – Hfst. II. § X. 8

tellen twee, zommige drie, zommige zes, zommige

meer. Edog in ’t byzonder wierd TANTALUS voor

den Phrygizen JUPITER geërt: dies konde zyn Zoon

PELOPS met een zonderling regt den naam van HER-

CULES voeren. Hy en zyne Metgezellen worden

getoenaamt, de onkunde en liefde tot

de fabelen met Hem en de zyne de Priefteren van ’t Cre-

tis IDA, welke genaamt wierden, vermengen-

de. Over ’t getal van onze Ideërs is ook verfchil. ’t A- Eerste Boek – Hfst. II. § X. 9

rundels Marmor ftelt een, genaamt KELMIS: Clemens Eerste Boek – Hfst. II. § X. 10

Alexandrinus twee, KELMIS en DAMNAMENEUS:

de Scholiaft van Apollonius drie, KELMIS, DAM- Eerste Boek – Hfst. II. § X. 11

NAMENEUS en AKMON: Strabo, uit de verdig- Eerste Boek – Hfst. II. § X. 12

tinge van andere, vier, SALAMINUS (deze houdt men

voor KELMIS) DAMNANEUS (voor DAMNAME-

NEUS) HERACLEUS (dat is, HERCULES) en

AKMON. Paufanias telt vijf, HERCULES, PEO- Eerste Boek – Hfst. II. § X. 13

NIUS, EPIMEDES, JAZIUS en IDA. Andere tel- Eerste Boek – Hfst. II. § X. 14

len tien, zoo veel als men vingers aan twee handen heeft,

en beuzelen, datze daarom (dat ook

vingers beteekent) zouden geheeten zyn. Andere tellen

hondert. ’t Is te denken, dat HERCULES, dat is.

PELOPS, eenige braven by zig had, als Hy zyn avon-

Eerste Boek – Hfst. II. § X. 4 – Orofius l. 1. c. 12.

Eerste Boek – Hfst. II. § X. 5 – Herodotus in Euterpe.

Eerste Boek – Hfst. II. § X. 6 – Arrianus.

Eerste Boek – Hfst. II. § X. 7 – Cicero de Nat. Deor. lib. 3. cap.

Eerste Boek – Hfst. II. § X. 8 – Voffius de Idd. lib. 1. cap. 14.

Eerste Boek – Hfst. II. § X. 9 – Marm. Arund.

Eerste Boek – Hfst. II. § X. 10 – Clem. Alexandr. Strom. lib. 1.

Eerste Boek – Hfst. II. § X. 11 – Apoll. Argon. lib. 1. vf. 1129.

Eerste Boek – Hfst. II. § X. 12 – Strab. lib. 10.

Eerste Boek – Hfst. II. § X. 13 – Paufan. lib. 5.

Eerste Boek – Hfst. II. § X. 14 – Marsham Can. chron. p. 256.

Boek – pag. 18

tuir in Griekenland quam zoeken. Dog laat ons onze

oogmerk vervolgen.

PELOPS dan naderhand met zyn Bruid, en bereids

Vrouwe, wederkerende heeft ELIS bemagtigt, de Ver-

rader MYRTILUS gedood, en in Zee geploft (waar

van daan, zoo men zeid, de Myrtooze Zee haar naam

heeft verkregen) en is voorts door verfcheidene wegen

zoo magtig geworden, dat het geheele Half eiland, te

voren APIA en PELASGIA geheeten, de naam van

PELOPONNESUS, dat is Pelops Eiland, van Hem

ontfangen heeft. Deze nu zoo groot geworden, en

zoo veel by ’t ren-fpel gewonnen hebbende, heeft de

oeffen-fpeelen vernieuwt, vermeerdert en grotelyx verheer-

lykt, en ze JUPITER toegewyt, t. w. niet, na onze

dunken, dien JUPITER, die ze van oude herkomfte

toegewyt waren, maar zyn Vader TANTALUS, de

Phrygize JUPITER. Om deze daad is Hy van veele

voor de eerfte Infteller der fpeelen gehouden. Wes-

halven het geen wonder is, dat Paufanias van Hem zeide: Eerste Boek – Hfst. II. § X. 15

. Dat is: Pe-

lops is in Olympia by de Eleënzen zoo geëert boven de andere

Helden, als Jupiter boven de andere Goden. Paufanias ter

gemelde plaatze verhaalt van deze PELOPS nog jets

wonders, dog teffens fabelachtig, t. w. de Grieken wierd

gewiggelt, dat ze TROJE niet verwinnen zouden kon-

nen, ’t en zy ze PELOPS beenderen en HERCULES

Schigten hadden: daar op wierd dan ’t gebeente van PE-

LOPS derwaarts gebragt: edog wanneer de Grieken na

Trojens verwoeftinge wederkeerden, verging ’t fchip,

dat dit gebeente voerde. Eenige jaren daarna trok een

Eretriens Viffcher DEMARMENUS het uit de diepte

met zyn trek-net, en, zig over de grootheid verwon-

derende, verborg het op een bekende plaats, en gaat

Eerste Boek – Hfst. II. § X. 15 – Paufanias lib. 5.

Boek – pag. 19

’er over de Delphize Vraag-baak fpreeken, om te wee-

ten, van wat Menfch het wezen mogte, en waar toe

Hy ’t nuttig konde bewaaren. Juift quamen ’er doe

ook de Eleënzen, om APOLLO te vragen, wat te doen

tegen de verwoeftende peftilentie. Dezen nu wierd ge-

antwoord; zy moeften PELOPS beenderen zoeken:

dog DEMARMENUS kreegt tot befcheid, dat Hy ‘t

gevondene de Eleënzen herftellen zouw. Dit gefchied

zynde hield de peft op, DEMARMENUS wierd van de

Eleënzen grotelyx vereert, en Hem en zyn geflagte de

bewaaringe van PELOPS beenderen aanbevolen.

§ XI.

Vellejus doet ons aan ATREUS, PELOPS Zone, Eerste Boek – Hfst. II. § XI. 1

denken, als Hy zegt Clariffimum deinde omium ludi-

crum certamem, & ad excitandam corporis animique virta-

tem efficaciffimum, Olympiorum inititium, habuit Auɛtorem

Iphtium Elium. Is eos ludos mercatumque inftituit, ante

annos, quam tu M. Vinci Confulatum inires DCCCXXIII.

Hoc facrum eodem loco inftituiffe fertur ab hinc annos fer-

me ∞CCL. Atreus, cum Pelopi Patri funebres ludos fa-

ceret, Dat is : ‘t beroemfte ftryd-fpel van allen, en om de

kragt des lichaams en des geefts te vermeerderen allerbequaamft,

’t begin van de Olympize, heeft ten Stigter de Eliëze Iphi-

tus. Deze heeft de fpeelen en ’t merkt ingeftelt agt hondert

en drie en twintig jaren, bevorens M. Vinicius Burger-

meefter wierdt. Dit heiligdom werd ook Atreus gezegt van

hier voor duizent tweehondert en vijftig jaaren ingeftelt te

hebben, als Hy zyn Vader Pelops lykfpelen maakte. Voor Eerste Boek – Hfst. II. § XI. 3

lyk-fpeelen ter eeren van PELOPS (dog niet van ATRE- Eerste Boek – Hfst. II. § XI. 4

US, maar van HERCULES geviert) worden ook van Eerste Boek – Hfst. II. § XI. 5

andere de Olympize fpeelen aangezien. Als Vellejus ’er by Eerste Boek – Hfst. II. § XI. 6

doet; quo quidem in ludicro omnis generis certaminum Viɛtor

extitit: dat is, in welke ftryd fpel Hercules in alle fpel-zoor-

ten ’t heeft gewonnen: zoo vergift Hy zig, zoo ’t fchynt

Eerste Boek – Hfst. II. § XI. 1 – Vell. Paterc. lib. 1.

Eerste Boek – Hfst. II. § XI. 2 – Stellingfteet Orig. Sac. l. 1. c. 6. §. 3.

Eerste Boek – Hfst. II. § XI. 3 – Statius Thebaid. lib. 6.

Eerste Boek – Hfst. II. § XI. 4 – Cl. Alezand.

Eerste Boek – Hfst. II. § XI. 5 – Paraen. adGr.

Eerste Boek – Hfst. II. § XI. 6 – C. Pafchalius de Cor. l. 6. c. 3.

Boek – pag. 20

in den tyd; want ALCIDES fchynt ’er toe nog niet of

nog te jong geweeft te zyn, want Hy was PELOPS

Na-Neve: ’t zy wy zeggen, dat Vellejus, of daar Hy

’t uit geleerd hadde, ’t oog houden op een matig Held,

die by ATREUS fpel-vieringe al de pryzen weggedra-

gen hadde, en daarom met de titel van HERCULES

te vereeren. Edog ’t lijk-fpel van ATREUS fchynt ons

de lykfpelen ter eeren van de verftorvenen magtig zeer

in gebruik gebragt te hebben: weshalven ook daarna

Homeer ze vieren doet ter eeren van PATROCLUS:

en zoo zyn ze voorts in ’t gebruik gekomen.

§ XII.

Maar ook word Koning ELEUS van zommige voor

der fpeelen Infteller gehouden: en wy houden ’t ’er voor,

dat ook Hy ze met byzettinge van nieuwe luifter en gro-

ter gerugte de lang ingeftelde heeft doen vieren. Pau- Eerste Boek – Hfst. II. § XII. 1

fanias befchryft Hem als de Zoon van ENDYMION uit

EURYCYDA: edog wyl die ENDYMIONS Dogter

was, zoo zegt het woord Zoon zoo veel als Neef, ja

miffchien zoo veel als Na-Neef. Maar deze konde de

leeftyd van AUGEAS en den Thebaanzen HERCU-

LES geenzins bereiken; ’t welk Hy immers doen moe-

fte, zouw Hy AUGEAS Vader zyn. Derhalven den-

ken wy, dat Paufanias ELEUS, Neef of Na-Neef van

ENDYMION, onkundig vermengt met ELEUS, Va-

der van AUGEAS, als zynde de eene ELEUS I. de an-

der ELEUS II. En ’t kan zyn, dat ze beide, elk op

zyn tyd, wel ’t fpel vernieuwt hebben. Paufanias zegt

ook nog, dat zommige ELEUS NEPTUNUS Zoon

(dat is, Onegteling, of Zee-Vorfts Zoon) genaamt, en

dat de land-genoten, te voren Epeërs geheeten, na hem

zig Eleërs geheeten hebben. Dog ook hier in verwert

Hy de perzonen, en wy weeten niet, wie van beiden

Hy meent, hoewel wy die verhalen lieft op ELEUS

Eerste Boek – Hfst. II. § XII. 1 – Paufan. lib. 5.

Boek – pag. 21

1. paffen: hoewel ook die de land-genoten zyn naam Eerste Boek – Hfst. II. § XII. 2

niet gegeven hadde; want dat voor Hem ELISA JA-

PETUS Zoon had gedaan.

§ XIII.

Na dezen ftelt men AUGEAS, die gezegt word de

Zoon van ELEUS II. Edog om Hem, de Elidenzen, en Eerste Boek – Hfst. II. § XIII. 1

haare zaaken te hooger te tillen, hebben zommige ge

zegt dat Hy was de Zoon van HELIUS, dat is, van

de Zonne. Men zegt, dat Hy een ftal hadde van 3000.

runderen, die in dertig jaren niet gezuivert was. EU-

RISTHEUS gebood HERCULES dien op een dag

klaar te maken, en zond Hem tot dien einde tot AU-

GEAS; Die HERCULES het tiende deel des vees be- Eerste Boek – Hfst. II. § XIII. 2

loofde, zoo Hy ’t deede, want hy Hield het voor on-

mogelyk. Hier op dede HERCULES de vloed AL-

PHEUS in den ftal ftorten, en teffens al den drek weg-

fpoelen. Hier op weigerde Hem AUGEAS ’t bedon-

gen loon; dies HERCULES of Hem terftont met zy-

ne pylen doodet, of naderhand met AUGEAS Zoon

PHYLEUS (die gevlugt was van DULICHIUM voor

de toorn van zyn Vader, om dat Hy, zullende over ‘t

verfchil van zyn Vader en HERCULES wegens gemel-

den loon uitfpraak doen, ten voordeel van de laatftge-

noemde verklaart hadde) overviel, doodde, en gemelde

PHYLEUS op ’s Vaders throon deede zitten.

§ XIV.

Volgt dan HERCULES, niet de Ideeze, die wy

meinen PELOPS zelfs te zyn, meer een latere, wiens

regte naam miffchien ALCIDES was, Zoon van AM-

PHITRUO an ALCMENE, geboortig te Tirynthe,

van daar Tirynthius Heros, de Tirynthize Held, genaamt:

dog wierd van zyn Vader overgevoert na Thebe in Boeo-

tien, van daar Thebaanze Hercules. Hy word geagt de

Na-Neeve van PELOPS; want men zegt, dat zyn Moe-

der ALCMENE gebooren was uit EURYMEDA of Eerste Boek – Hfst. II. § XIV. 1

Eerste Boek – Hfst. II. § XII. 2 – Bochartus Phaleg. l. 3. c. 4.

Eerste Boek – Hfst. II. § XIII. 1 – Paufan. cit. loc.

Eerste Boek – Hfst. II. § XIII. 2 – Natal. Com. lib. 7. c. 1.

Eerste Boek – Hfst. II. § XIV. 1 – Diodor. Sicul. lib. 4.

Boek – pag. 22

EURYDICE, PELOPS Dogter; hoewel Apollodorus

ALEMENE ten Dogter ftelt van ANAXO, Dogter van

ALCEUS. Marsham ftelt zyn leeftyd tegen over Ifraels

Rigter SAMGAR. Dionyfius Petavius ftelt EURYS- Eerste Boek – Hfst. II. § XIV. 2

THEUS, gevolgelyk ook ALCIDES, tegen GEDE-

ON. De uitheemze Schryveren ftellen zyn leeftyds ein- Eerste Boek – Hfst. II. § XIV. 3

de een weinig voor Trojens laatfte ondergang. Tot Man-

nelyke jaaren gekomen deede Hy grote en veele daaden:

edog ook wierden de daaden van voorige Helden en

Herculeffen Hem toegefchreven; gelyk wederom de zy-

ne van later Beuzelaars aan de voorige. Onder zyne

daaden worden deeze geftelt, t. w. dat Hy Thebe be-

vryde van ’t geweld der Minyenzen Koning ARGINUS,

en deszelfs hooftstad ORCHOMENUM verwoeftede;

voor welke dienft Koning CREON Hem zyn Dogter

MEGARA ter Vrouwe gaf: ook liet Hy zig vinden

onder die waaghalzen, welke op ’t fchip ARGO, waar

van zy ARGONAUTAE, zig begaven, en zig onder-

wonden, om ’t berugte gouden vlees van KOLCHOS

te haalen: en in de heentogt verlofte Hy HESIONE,

LAOMEDONS Trojaans Konings Dogter, van ’t Zee-

monfter, verdienende de verlofte Dogter en fnelle paar-

den; dog Hy lietze daar, om op den weer-togt ze met

te neemen; dog doen wierden ze Hem afgeflagen; dies

nam Hy ILIUM in, floeg LAOMEDON dood, zet-

tede deszelfs Zoon PRIAAM op den throon. EU-

RYSTHEUS eifchte ook onder anderen van Hem, dat

Hy AUGEAS runderftal van al haar drek op een dag

zouw zuiveren, ’t welk Hy gezegt wierd gedaan te heb-

ben, doodende daarna AUGEAS, en zettende PHY-

LEUS op ’s Vaders throon, gelyk wy boven toonden.

Na zulke daaden word Hy dan gezegt ter eeren van

PELOPS zyn Overgroot Vader de oeffen-fpeelen ingezet,

dat is, vernieuwt en vergroot te hebben. Edog de

Eerste Boek – Hfst. II. § XIV. 2 – Marsham can. chr. tab. 2.

Eerste Boek – Hfst. II. § XIV. 3 – Petav. Rat. temp. lib. 1. cap. 10.

Boek – pag. 23

Schryvers verfchillen, by wat gelegentheid die fpeelen

gefchied zyn: want zommige willen, dat Hy goedvond Eerste Boek – Hfst. II. § XIV. 4

uit den roof van AUGEAS gehaalt zulke fpeelen in te

ftellen: anderen, dat Hy ’t hebbe gedaan, om de lijk-

gedagtenis te vieren van zyn Overgroot Vader PELOPS;

’t welk egter eerft van ATREUS gedaan is: ziet boven.

Edog andere willen, dat Hy ze ingevoert heeft by ge-

legentheid van zyn wederkomfte met de Argonauten,

en met raad van de Hoofden dezer Baazen. Diodorus Eerste Boek – Hfst. II. § XIV. 5

Seculus fpreekt ‘er in dezer voegen van: Wanneer nu de

Argonauten zig bereiden, om jeder wederom in zyn Vader-

land te keeren, word Hercules gezegt dezen raad gegeven te

hebben, dat ze zig onderling met eede zouden verbinden, om

zoo wanneer (gelyk ’s werelds dingen meenigmaal buiten ver-

wagtinge de veranderinge onderhavig zyn) de een des anders

hulpe van noden hadde, malkanderen by te fpringen: dat ze

ook de vermaardfte plaats van Griekenland zouden uitkiezen

ter vieringe van plegtige fpeelen, en ter zamenkomfte van al-

le Grieken, en deze aan de grootfte der Goden Jupiter O-

lympius toewyen. Als nu de Opper-hoofden in dit help-ver-

bond toegeftemt, en Hercules de beftellinge der fpeelen toever-

trouwt hadden, zoo heeft Hy voor alle andere tot de groote

zaam-vergaderingen en plegtigheden geordineert der Eleënzen

velden by Alpheus, en heeft de gantfche ftreek de groote Ju-

piter geheiligt, en van Hem Olympia genaamt. Toen de

peerden wed-loop en ’t oeffen-fpel ingeftelt, en de pryzen genoemt

hebbende heeft Hy Gezanten afgezonden, die de Landfchap-

pen tot gezigte der fpeelen nodigen zouden. Plutarchus voegt Eerste Boek – Hfst. II. § XIV. 6

’er by, dat tot navolginge van deze Olympize korts daar

op THESEUS, HERCULES tyd-genoot, Hem ter

eere de Ifthmize fpeelen ingevoert hebbe.

§ XV.

Na de Thebaanze HERCULES heeft OXYLUS,

na ’t zeggen van Paufanias, de fpeelen geviert, en zon- Eerste Boek – Hfst. II. § XV. 1

Eerste Boek – Hfst. II. § XIV. 4 – Natal. Com. loc. cit.

Eerste Boek – Hfst. II. § XIV. 5 – Diod. Sicul. lib. 4.

Eerste Boek – Hfst. II. § XIV. 6 – Plutarchus in vit. Thef.

Eerste Boek – Hfst. II. § XV. 1 – Paufan. lib. 5.

Boek – pag. 24

der twyffel met zulk een deftigheid, dat Hy fcheen des-

zelfs eerfte Infteller en groot-Verheerlyker te zyn: te meer

om dat ze nu een tyd lang onder voet gelegen hadden;

want zy, door de Pelopiden gebragt onder ’t bewind der

Pizanen, wilden met ’er tyd de Eleënzen die niet vieren,

ja ook niet wettig agten. OXYLUS dan met de hei-

ren der Etoliers, Heracliden en Epeënzen maakt ELIS

vrie van ’t Pizaanse juk, bragt ook wederom ‘t regt van

’t fpel naa ELIS over, en maakte die natie wederom

over de andere meefter: want Hy heeft de Pizanen een

gedeelte des gebieds, waar onder zonder twyffel O-

LYMPIA ook geweeft is, ontrokken. Dus wierd dan

gelukkig ’t kromme ELIS in haar hoge luifter herftelt,

terwyl PISA hard getugtigt diepe verneedert wierd.

Ziet Strabo. Daarop word Hy, t. w. OXYLUS, die Eerste Boek – Hfst. II. § XV. 2

te vooren flegts op een een-oogt muil-ezel gereeden had-

de, over ELIS van de Heracliden, voor zyn gedaane Eerste Boek – Hfst. II. § XV. 3

dienft, tot Koning geftelt, en ELAEUS, de vorige Ko-

ning, uitgedreven. ’t Is dan te denken, dat Hy by zyn Eerste Boek – Hfst. II. § XV. 4

inhuldinge de oeffen-fpeelen heeft laten vernieuwen, en op

’t pragtigfte vieren; terwijl de Elidenzen in blydfchap

uitgelaten den nieuwen Koning toejuigten, en de fpee-

len, als groote heerlykheden en onwaardeerbare fchat-

ten, wederom onder haar magt gekregen hadden. Dit

nu zouw gefchied zyn, agtervolgens de reekeninge van

Petavius, zoo om de tagtig jaaren na Trojens verwoe- Eerste Boek – Hfst. II. § XV. 5

ftinge, voorgevallen omtrent den tyd, dat JAIR over

Ifrael de Rigter-ftaf zwaayde: Edog agtervolgens de tyd-

regels van Marsham zoo omtrent de regeeringe van ELI Eerste Boek – Hfst. II. § XV. 6

of SAMUEL. Want tegen over die ftelt Hy de laat-

fte wederkeeringe der Heracliden. Nu was de tyd dan

al voortgefchooten tot eenige ruimte na Trojens verdel-

ginge, en egter by de Grieken nog geen vafte voet en

onwrikbare zet-regel voor haare gefchiedeniffen.

Eerste Boek – Hfst. II. § XV. 2 – Strabo lib. 8.

Eerste Boek – Hfst. II. § XV. 3 – Paufan. lib. 8.

Eerste Boek – Hfst. II. § XV. 4 – Marsham Can. chron. ad fec. 13.

Eerste Boek – Hfst. II. § XV. 5 – Petav. Rat. temp. lib. 1. cap. 12.

Eerste Boek – Hfst. II. § XV. 6 – Marsham Can. 2.

Boek – pag. 25

§ XVI.

Niet lang na OXYLUS zyn de fpeelen wederom ag-

tergelaaten, en dat zelfs tot den tyd van IPHITUS toe.

IPHITUS dan heeftze herftelt. Deze IPHITUS was

niet NAUBULI Zone, eene van de Argonauten, van

welke Flaccus fingt: Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 1

Hic & Naubulides tortas infurgit in undas

Iphitus.

Nicolaus Heinfius leeft dit vers aldus:

Hic & Naubolides tortas infurgit in undas

Dat is:

De Zoon van Naubulus Iphitus, verr’ van fchromen

Braveert hier, flaat den riem in ’t kronkelen der ftromen.

Hoewel ik weet, dat zommige Hem daar voor hou-

den, edog met de grootfte onagtzaamheid der tyd-ree-

keninge: want hoe kan die IPHITUS, welke voor

Trojens ondergang met JASON in gezelfchap van de

Thebaanfe HERCULES na COLCHOS trok, die I-

PHITUS zyn, welke lang na OXYLUS de fpeelen

herftelt heeft ? By HERCULES fpel mag Hy mede

geweeft zyn, en een groot bewint gevoert hebben

om welke rede Hem zommige in den beginne voor der-

zelver Infteller of Mede-Infteller mogen gepreezen heb-

ben (waar uit, om de waarheit te zeggen, naa onze

giffinge de dwaalinge ontftaan is). Maar van ’s fpels

herftellinge, waar van wy in deeze fnee handelen, zal

Hy zig wel onthouden houden, als zynde al lang deezer

wereld overleeden. Die IPHITUS dan, dien wy na

OXYLUS voor des fpels Infteller houden, was uit de

nakomelinfchap van OXYLUS en door OXYLUS

van HERCULES. Paufanias ter gemelder plaatze geeft Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 2

ons dit berigt van zyn naafte oorfprong: de opfchrift in Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 3

Olympia getuigt: dat Iphitus Haemons Zoon geweeft is: veele

van de Grieken hebben Hem niet Haemons, maar de Zoon

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 1 – Valer. Flacus Argon lib. 1. vs. 363.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 2 – Paufanias. lib. 5.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 3 – Petav. ration. temp. L. 1. cap. 12. & l. 2. c. 5.

Boek – pag. 26

van Praxonides genaamt. De Archiven der Eleënfen noe-

men zynen Vader met dezelve naame; dat is, ook IPHI-

TUS. C. Julius Solmus zegt: de Olympife fpeel-ftryd, Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 4

welke Hercules ter eeren van zyn Over-Groot-Vader van

Moeders zyde, Pelops, ingeftelt hadde, agter gelten zynde,

heeft IPHITUS ELEUS (zo leeft de grote Salmafius Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 5

na Vinetus, in plaats van IPHIELUS FILIUS) ver-

nieuwt in ’t jaar 408 na Trojens verwoeftinge. Andere ftellen

een weinigje anders, min of meer, want Dicaerarchus telt

436, Vellejus 415, Eufebius 406, Aretes 414, Timaeus 417,

Eratofthenes 407, Sofibius 395. Geen wonder, dat ’er

zulk een gefchil is, want ‘er was nog geen vafte en al-

gemeene tyd baak, en de tuffchen-ftand tuffchen Tro-

jens verdelging en IPHITUS fpel word van de meefte be-

trokken tot de Tempus Mythicum, fabel tyd, of dat ten

minften niet volkomen zeker geweeten word, als Cen- Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 6

forinus zegt. Hoe ’t zy, Ariftoteles, Plutarchus, Pau-

fanias tonen aan dat IPHITUS eventydig geweeft is Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 7

met LYCURGUS, de vermaarde Wet-gever van LA-

CEDEMON, zyn Verwant, als beide uit HERCU- Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 8

LES na fpruiten herkomftig, en in de tiende graad der

neergaande linie Hem beftaande. Dit toont Salmafius

klaar in de perzoon van gemelden LYCURGUS op

deze wyze: Hercules gewan Hyllus, Hyllus Cleodeus, Cle-

odeus Ariftomachus, Ariftomachus Ariftodemus, Ariftodemus

Procles (waar van de Procliden) Procles Sofus, Sofus Euro-

pus, Europus Prytanis, Prytanis Lycurgus, hoewel Hem andere

de Zoon van Eunomus noemen. Men zoekt ook, dat IPHI- Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 9

TUS en LYCURGUS tydgenoten geweeft zyn, te

bewyzen daaruit, dat LYCURGUS naam geftaan heeft

op de Difcus of fchyf, die in ’t Olympifch fpel gebruikt

wierd. Waar uit men befluit, dat Hy ook felfs te hou-

den met IPHITUS voor de Vernieuwer van ’t oeffen-fpels

by welke twee fommige nog een derde, t. w. CLE-

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 4 – Solin. Polyhift. cap. 1.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 5 – Salmafius Exerc. Plin. ad Sol. p. 12.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 6 – Cenforinus de die Natal. cap. 21.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 7 – Marsham Can. chr. p. 328.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 8 – Plutarchus in vita Lycurgi.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 9 – Plutarchus loc. cit.

Boek – pag. 27

OSTHENES, voegen. Van LYCURGUS medege-

nootfchap in ’s fpels inftellinge doet Plutarchus uit

Hermippus dit verhaal: zommige zeggen, dat Lycurgus er

van ’t begin niet tegenwoordig geweeft is, nog voor metgezel

gedient heeft in de dingen die Ipthus inftelde; maar dat Hy

egter om eenige oorzaak derwaarts verreift en flegts een aan-

fchouwer geweeft is. Edog dat Hy hebbe gehoort een ftemme

als van een menfch, die Hem van agteren berifpte, en zig

over Hem verwonderde, dat Hy zyne Burgers niet aanpor-

de, om met andere dezer plegtigheit deelgenoten te worden:

en dat, als nu Lycurgus omzag, en de gene die gefproken

hadde nergens zig vertoonde, gedagt heeft, dat het Godt

was, en dat Hy daarop tot Iphitus is gegaan, en met ge-

meene vlyt de plegtigheit heerlyk en vafter hebbe gemaakt.

De tyd nu van ’t eerfte Iphitife Olympifch-fpel word ge-

ftelt volgens gemelden Solinus reekeninge omtrent het

jaar der Juliaanfe tyd-maat 3938, ’t welke, naa Scali- Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 10

gers reekeninge, was na Ifraëls uitgang 722, naa Salo-

mons tempel-bouw 240, van Uzzias regeeringe 36. Edog

IPHITUS en LYCURGUS fchynen eerder geleeft en

’t fpel vernieuwt te hebben, t. w. ontrent het jaar der

Juliaanfche reekeninge 3827 of 3830 ontrent de regeerin-

ge van Ifraëls Koning Jehu. En zoo is ’t ook: waar uit te

zien is, dat Solinus ’t begin van ’t Iphitife fpel in zyn

reekeninge niet in ’t ooge heeft, maar de tyd, op wel-

ke ’er is van afgereekent geworden, ’t welke wel 112

jaaren laater was, t.w. doen CORAEBUS ELEUS o- Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 11

verwon: welke tyd, hoewel zoo verre van ’t Iphitifch

begin af, egter voor ’t begin gereekent is. Dit onder-

fcheider Marsham zeer verftandig, zeggende; Olympia Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 12

dum epocha auplex eft, vera & vulgaris &c dat is: daar

is een dubbelde epocha der Olympife fpeelen, een ware en ge-

meene. ’t Ware begin der Olympife fpeelen is dat, ’t welke

Iphitus, Lycurgus en Cleofthenes geftelt hebben, zynde ‘t

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 10 – Scaliger de emeud. temp. lib. 5. pag. 382.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 11 – Strauchius §. 10.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 12 – Marsham Can. Chron. pag. 449.

Boek – pag. 28

jaar der Attife reekeningen 699, der Juliaanfe 3830. Edog

de eerfte Olympias, ten gemeenen gebruike der Tyd rekenaren

overgenomen, is de agt en twintigfte Iphitife, die in welke

Coraebus de Elidenfer in ’t renfpel won; ’t jaar der Attife

reekeninge 807 der Juliaanfe 3938. Hier van geeft ook

Phlegon klaar berigt, zeggende: Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 13

dat

is: Na Pifus, Pelops en Hercules, die eerft de grote Olym-

pife t’ zamenkomfte en ’t ftryd-fpel ingeftelt hadden, als de

Peloponnefers dat feeft een tydlang hadden nagelaten (t. w.

geduirende die tyd, dewelke van Iphitus af tot aan Coraebus

de Eleër agt en twintig Olympiades beloopt) en ’t ftryd-fpel

verzuimt, is er in Peloponnefus een beroerte onrftaan e. f. v.

Hier getuigt Hy, dat van IPHITUS eerfte inftellinge

tot op de overwinninge van CORAEBUS een tuffchen- Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 14

tyd ftaat van 28 Olympiades (jeder tot vier jaaren geree-

kent, want een OLYMPIAS uit vier jaaren beftond)

en alzo van 112 jaaren geweeft is, gelyj wy thans zei-

den. Callimachus egter wil, dat van IPHITUS in-

ftellinge tot op CORAEBUS maar een tuffchen-tyd

zou ftaan, van 13 Olympiades, en by gevolge een reex

van maar 52 jaaren: dog Hy fchynt te miffen. IPHI-

TUS voornoemt word gezegt ’t fpel vernieuwt te heb-

ben op raad en order van ’t Delphfe Orakel. De zaake

zouw zig naa Paufanias verhaal dus toegedragen hebben. Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 15

Als de fpeelen een lange tyd (t. w. OXYLUS af-

lyvigheit) agtergelaten waaren, wierd Griekenland door

tweefpalten en peftilentie byna verwoeft: men ftiert dan

naa Delphen, om Apollo raad te vragen, wat te doen in

zulken dringenden nood ? daar word geantwoord, dat

het nut doen zouw, zoo de Olympife fpeelen van IPHI-

TUS en de Elidenfen herftelt wierden. Daar op heeft

dan IPHITUS de fpeelen ingeftelt, de groote merkt

doen houden, en ter oorzake der fpeelen ftilftand van

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 13 – Phlegon Trall.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 14 – Eufebius Chron. pag. 216.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 15 – Paufanias lib. 5.

Boek – pag. 29

wapen door Griekenland laten uitroepen. IPHITUS

ried ook, dat men aan HERCULES zouw offeren,

die de Elidenzen te vooren voor haar vyand hielden.

Na dezen op de zesde fpeel-tyd zouw IPHITUS A-

POLLO gevraagt hebben, of men de Overwinnaars Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 16

kroonen zouw ? En, antwoord verkregen, op de ze-

vende fpeel-tyd DAICLES met wilde-olyf gekroont heb-

ben; daar te vooren, gelyk op zyn plaats gezegt zal

worden, ’t anders geftelt was. De fpeelen nu, welke

IPHITUS by vermelde gelegentheid herftelde, fchy-

nen alleen uit loopfpeelen, die ook van de eerfte orrfprong

de oudfte en gewoonfte waaren, beftaan te hebben.

Hier van daan zegt Ariftodemus by Syncellus: certamen Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 17

In ftadio tantum fuit &c. dat is; het ftryd-fpel was alleen Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 18

een Wed-loop e. z. v. IPHITUS fchynt de Ren-fpeelen

vierjaarig, dat is, na jeder vierde jaar wederkeerende,

gemaakt te hebben; hoewel wy niet en denken, dat

dat voor IPHITUS tyd plaatze gevonden hadde. Dat

ze, na IPHITUS tyd ten minften, vierjaarig geweeft

zyn, fchynt te blyken uit den tuffchen-ftant tuffchen

IPHITUS en CORAEBUS: want, als gezegt is, die

was van 28 Olympize fpeelen: die voorts moeften vier-

jaarige zyn, wyl ze uitleveren moeften om de flag vaan 112

jaaren, dat ze anders niet hadden konnen doen. Edog

men zoude hier tegen konnen inbrengen, dat men die

112 jaaren juift tot 28 Olympize fpeelen by verbeeldinge

heeft willen reekenen, fchoon in dezelve de gemelde

fpeelen geenszins vierjaarig waaren.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 16 – Phlegon Trall. in Fragm.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 17 – Syncellus pag 196.

Eerste Boek – Hfst. II. § XVI. 18 – P. Faber Agonift. lib. 2. cap. 23.

 

There are no comments published yet.

Leave a Comment

Change this in Theme Options
Change this in Theme Options