Antonides – Book 1 – Chapter 5

Posted in: Uncategorized
Tags:

VYFDE HOOFT-STUK.

Verfcheidene zoorten van Spelen opgenoemt. Plaats

der vieringe. ’t Olymp-velt in het Pifaanfche

gebiet. Te Romen gewoonlykft de Circus

Maximus: ook de Theatra en Am-

phitheatra. Tyt verfcheiden

in Griekenlant en Romen.

§ I.

Word tyd, dat wy voor alle dingen de foor-

ten der fpeelen noemen, en dan van de din-

gen, die ’er vooraf toe vereifcht wierden,

handelen.

§ II.

Voor alles zullen wy de foorten van fpeelen noemen; ik

zegge, noemen, niet opzettelyk verklaaren, want dat

eerft gefchieden zal na de verhandelinge der voor af ver-

eifchte dingen: dog de foorten der fpeelen fchynen eerft ten

minften genoemt, en alzo den Lezer kortelyk vertoont

te moeten worden, ten einde Hy weete, wat zaaken

’t zyn, waar toe en waar ontrent zodanige vereifchingen

gefchieden.

§ III.

De STRYD-SPEELEN zyn dan navolgende:

1. De Wed-loop, te voet, te paarde, en met wa-

genen.

Boek – pag. 52

2. ’t Vuift gevegt.

3. De Worftel-ftrydt.

4. De Spring-ftrydt.

5. De Worp-ftrydt met de fchyf en met fchichten.

Hier by hebben de Romeinen gevoegt

6. Het Degen-gevegt.

7. ’t Wilde-Beeften-gevegt.

8. ’t Scheep gevegt.

En andere min aanmerkelyke dingen, die wy de pyn

niet waardig agten te noemen.

§ IV.

Om nu deze fpeelen behoorlyk te vieren, wierden

eenige dingen voor af vereifcht, t. w. eerft een plaats,

waar in; ten tweeden een tyd, op welke ze geviert wor-

den zouden; ten derden de toeruftinge, t. w. de bequa-

minge van de Stryd-fpeelers, de nodinge der Aanfchou-

wers, de beftellinge van die geene die ’t Opper-bewind

hadden, wie Regters en Prys-uitdeelers zyn zouden, op de

fchikkinge van de fchouw plaats, dan de opfchikkinge,

lottinge van teeken-geevinge aan de Stryd-fpeelers; en

wat ’er meer ons ontmoeten zal.

§ V.

De plaats, daar de Olymp-fpeelen geviert wierden, Eerste Boek – Hfst. V. § V. 1

was OLYMPIA, ’t Olymp-veld. in ’t Pifaanfe gebied,

zo omtrent 300. ftadien van ELIS, niet verre van de

vloet ALFEUS geleegen, gelyk wy boven toonden.

Eerste Boek – Hfst. V. § V. 1 – Strabo lib. 8.

Boek – pag. 53

Dit veld was van een wild olyven-bufch omgeeven.

’t Was van fulk een uitgefrekte grootte, dat ’er geheele

Veld flagen in gehouden worden konden: want aldaar Eerste Boek – Hfst. V. § V. 2

gefchiede die groote flagtinge tuffchen de Eleërs en

Lacedemoniers, welk laatfte te kort fchooten, gelyk

Paufanias getuigt. ’t Geheele bufch en veld, of, dat ik Eerste Boek – Hfst. V. § V. 3

waarfchynlyker houde, een groot gedeelte daar van,

wierd by ouds ALTIS geheeten, als wederom uit Pau-

fanias blykt. Binnen ’t bufch dan was eene ruime vlak-

te, en een van de natuire toebereide fpeel-plaats, die

men STADIUM, Ren baan noemde, waar in ook

de andere foorten van fpeelen, die behalven den Ren-

loop geoeffent zyn, bedreeven konden worden. Met

verloop vaan tyd zyn ’er kunft-werken en cieraaden byge-

voegt: want daar was ’t groot Tempel gevaarte van JU-

PITER OLYMPIUS, Tempelen van JUNO, VE-

NUS, verfcheide Altaren der Goden, pilaren die op-

gerigte verbonden en diergelyke groote zaaken vertoon-

den, pronk-beelden ter eeren van de Overwinnaars, ook

het triumph-beeld, ’t welke de overwinninge der Eleërs

over de Lacedemoniers in levendige geheugeniffe bewaar-

de: ook waaren daar verfcheidene Schat-kameren, en de

CARCERES, dat is, plaatzen, waar in de Wagen-

fpannen en Peerden opgeflooten bleeven, tot dat het

teeken en magt gegeven wierd om te loopen, en van

waar ze alsdan quaamen uit te ftuiven: ook METEN,

waarom de Ren-loop gefchiede: dan nog zit-plaatzen

voor de Rigters en Prys-uitdeelers, en een drievoet of

tafel, waar op de kroonen laagen, en hondert dingen

meer, waar van Paufanias en andere gewaagen, dog

die wy hier niet nafpooren zullen: want wy zullen ge-

noegzaam van zulk flag van zaaken in de Roomze CIR-

CUS konnen vinden, waar naa wy ons dan terftond be-

geeven.

 

Eerste Boek – Hfst. V. § V. 2 – cap. 1. §. 4.

Eerste Boek – Hfst. V. § V. 3 – Paufanias lib. 5. & 6.

Boek – pag. 54

§ VI.

De CIRCUS MAXIMUS, waar van wy te vooren

eenig berigt gegeeven hebben, was de gewoonlykfte

plaats voor de ftryd-fpeelen, hoewel ze ook wel in ande-

re Schouw-bergen gehouden wierden. Het fatzoen van

dien CIRCUS ftellen zommige Ovaal geweeft te zyn,

andere flinger-geftaltig, die in ’t midden breedt is, maar

aan beide einden fpits toeloopt; gelyk de CIRCUS van

Conftantinopelen ten minften naa ’t einde, daar de laatfte

Meete ftond, fulken gedaante hadde, waar van het ook

, de flinger, wierd geheeten. Edog gewoone-

lyk word de Roomze CIRCUS geagt die geftalte gehad Eerste Boek – Hfst. V. § VI. 1

te hebben, die wy boven toonden, t. w. aan ’t eene

einde rond, dog aan ’t ander einde kantig, zo als ‘t

zelve ook verbeeld word op de penningen van AU-

GUSTUS, NERO, TRAJANUS, KARAKALLA

en ALEXANDER.

Dog nog veel klaarder door ’t afbeeldzel, ’t welk

Onuphrius Panvinius daar van nagelaaten heeft, en by

denzelven kan worden nagezien.

Tot uitlegginge dezes zullen wy alleen de befchry- Eerste Boek – Hfst. V. § VI. 2

vinge van Oudaan, als wel zo veel behelzende als tot

onze oogmerk noodig is, volgen laaten. Oudaans

woorden zyn: “REN-BAAN. Deze ziet men op de

penningen van verfcheiden Keizeren, als van 2 Augu-

ftus, van 3 Nero, van 4 Trajanus, van 5 Karakalla,

van 6. Alexander, zynde een langwerpig gebouw, aan

’t vooreinde met een vierkanten, en aan ’t uitterfte

met een halvemaansgewys ronden muur gefloten,

ryzende met ftanders en pilaren, en daar boven met

een driedubbele galery; dat namentlyk de beneden-

Eerste Boek – Hfst. V. § VI. 1 – Hofman. Lexic. Univerf. in voce Circus.

Eerste Boek – Hfst. V. § VI. 2 – J. Oudaan Room. Mog. fesde t’ zamenfpr. p. 377. of 425.

Boek – pag. 55

fte van drie rygen, of ommegangen, de middelfte

van twee, en de bovenfte van een enkele galery of

ommegang beftond, om d’ aanfchouwers zonder on-

derlinge verwarring toegang te geven, waar toe de

zit-plaatzen na elke waardigheid en ftand onderfchei-

den waren, zynde hier onder zomtyds de wilde bee-

ften, in kotten of yzere kevien bewaart, om in de

Ren-plaats los gelaten en vertoont te kunnen wor-

den: van buiten was het werk met winkelen en kra-

mery-plaatzen voorzien; de zuilen, waar op het

rufte, waren met de voorname Goden beelden uit-

gewrogt, en d’opperfte fpitzen, voornamelyk boven

de poorten en ingangen, met paarde-beelden, ren-

wagens, ook van Olifanten, en andere zinnebeelde-

lyke, of hiftoriaalfche vertooningen verciert: den

ingang, ofte liever d’ingangen, ziet men op de pen-

ningen dat zig op eenen aan het einde van de zyel-

muiren, dat is dwers aan den vierkanten voormuur,

als ook regt in ’t midden van den zelven, en in de

halvemaanmuur daar tegen over, daar ’er de zorg-

vuldige, en in d’ oudheid onvermoeide nafpeurder

Onufrius nog twee anderen in de zelve zyelmuiren,

een weinig verder dan ter halver baan, bydoet: in

of aan den voormuur waren begrepen de verblyf-

plaatzen voor de Renwagens en Paarden, Carceres,

dat is Gevankeniffen genoemt, om datze in de zel-

ve, tot het gegeve teeken der Renloop opgehouden

wierden; zynde twalef in getal, of met twalef poor-

ten afgebeeld, hoewel ’er in ’t eerft alleen vier, en

zedert, onder Domitianus, zes in gebruyk geweeft

zyn. Dit is wat belangt den ommerking, in het mid-

den des velds zag men eenen grooten Obelisk, dus

wierd genoemt een Egyptifche Naalde, of Steenfpits

Boek – pag. 56

uit eenen enkele fteen gehouwen, en met beeldwerk

des Egyptenaars verciert, hoedanige een in den groo-

ten Renbaan geftaan heeft van een honderd vyf en

twintig voeten hoog, zonder den voetftut daar hy

opgezet was; te wederzyden dezes steenfpits wierd

het veld met een middel-fchut, in de lengte, afge-

fcheiden, namentlyk met een fteenen muur, ter

hoogte van omtrent vier, en ter breedte van by de

twalef voeten, en zo aan de eindens met de Merk-

palen (dat zyn drie mindere Spitzen op eenen voet-

ftut, Meta genoemt, van waar de kinderen in ‘t

knikkerfpel den naam bewaart hebben) aan yder eind

van den Renbaan, gefloten: deze Muur wierd met

haar eigen naam Spina, de Ruggraad, of Doren ge-

noemt, ’t zy om datze, even als de rugge van een

beeft, het vlak des velds in tween kloofde, of ons

datze met veelderley byvoegzelen voorzien, haar

vercierzelen als borftelen en pennen vertoonde; hoe-

danig eerft waren de Obelisk, en de Merkpalen; op

het vlakke van de muur drie altaren, aan de drieder-

leye, dat is de Grooten, de Magtige, en de vermo-

gende Goden, opgeregt; een kapel voor de Zon;

het beeld van de Moeder der Goden op een Leeuw

gezeten; de beelden van ’t Geval, van d’ Overwin-

ning van Roome; en d’ altaren van eenige minder

Goden: eindelyk eenige dwersftutten van twee of

vier zuilen onderfchoort, waar op de Delfijnen, of

om hare fnelheid, of ter eeren van Neptunus; en de

eyeren (dat zyn eys-gewijze fteene klooten, van ver-

fcheide leuren) gezet wierden, en wat nog, na ge-

legentheid van tyd, of de ftand der zaken, geoor-

deelt wierd tot cieraad of voegzaamheid te dienen.

Dusdanige Gebouwen, die na alle waarfchynlykheid

Boek – pag. 57

na de tyd, pragt, en mogentheid van haren Bouw-

heer, onderfcheiden geweeft zyn, wordender by

Publius Viɛctor acht of negen binnen Roome getelt, en

eenige daar buyten: d’ Eerfte van Tarquinius Priskus

gebouwt, van Cefar en Auguftus vernieuwt, en ge-

meenlyk de Groote Renbaan genoemt, had in de leng-

te drie ftadien, en een half, in de breedte eene ftadie,

of vier bunderen lands, befluitende in den geheelen

buiten ommering acht ftadien, en gaf aan twee hon-

derd en zeftig duizend menfchen bequame plaats om

te zitten, en te zien; De binnenkant der gezicht-en

zitbanken wierd te wederzyde van Cefar met een

graft afgegraven, ter wydte en diepte van tien voe-

ten, met haar gewoonlyke naam Euripus genoemt,

’t zy om de woede der Olifanten af te weren, die in

eenige vertooning van Pompejus, door haar groot-

heid en woeftheid eenigen aanval, niet zonder groote

vreeze en verwarring des volks gedreigt hadden, of

om eenige waterfpelen, of waterbeeften in te ver-

toonen; gelyk in diergelyke Watergraft, van Augu-

ftus zes en dertig levende Krokodillen ingebragt,

en tot een fchouwfpel en vermaak des volks doen

dooden zyn: Nero egter heeft den Euripus uit de

Groote Renbaan weg doen nemen, veelligt na dat hy

daar toe een byzondere kolk en vertoonplaats had

doen bouwen, dog naderhand fchyntze wederom van

andere Keizers aan de Renbaan herfteld, en in haar

oude ftand gebragt te zyn: men kan van de heerlyk-

heid dezer Gebouwen oordeelen, van toen Roome in

haar bloei was, uit eenige byzondere aanteekeningen,

die daar van vermeld worden; van Klaudius getuigt

Suetonius, dat by de Carceres van marmerfteen dede ma-

ken, en de merkpalen met goud bekleeden; van Nero, dat

by ’t geheele vlak van den Renbaan met goudfoudeerzel

Boek – pag. 58

dede beftrooyen; ’t geene ook Plinius zeid van Kaligula;

en Lampridius van Heliogakalus, dat hy het zelve dede

met vylzel van goud: dog deze overdadigheid is meer

onder de verquifting der overgevenfte, dan onder de

cieraad-aanwendig der bezadigde Vorften te reke-

nen. Onder Conftantyn zeid de Redenaar Nazarius

van den ftand des werks aldus, De verheve galeryen,

en glinfterende pylaren geven aan den Grooten Renbaan zo

ongewoon en uitftekenden cieraad, dat men daar komt met

min verlangen om de Schouw-fpeelen te zien, dan om de

plaats zelf te bezigtigen. De namen va verfcheide Bouw-

heeren worden genoemt, als van Tarquinius, van Flami-

nius, van Karakalla, van Alexander, van Aurelianus; maar

alleen die van Hadrianus, die niet genoemt word, heeft

op de penningen hier van haar gedagtenis bewaart

in dusdanig omfschrift 7 ANN. DCCCLXXIIII.

NAT. URBIS. CIR. CON. dat is, Op het Jaar

achthonderd vier en ’t zeventig van de geboorte der Stad,

de Renbaan gebouwt, daar men een Vrouw, ten naa-

ften by naakt, ziet ter aarde gezeten, houdende een

wagenrad met de rechterhand, en den flinkerenarm

om drie Merkpalen geflagen; op welke penning twee

dingen aan te merken zyn, eerft, de naauwkeurige

Tydrekening van Hadrianus (die in ’t gemeen na de

namen der Burgemeefteren plag gerekent te wor-

den) en alhier van den aanvang van Roome genomen

word, ’t geene door dit opfchrift een ontwyffelyke

Tyd-wortel in veele gefchiedeniffen kan aanwyzen:

en ten anderen het gebruik van den Renbaan, ver-

toont door het Rad en de Merkpalen: byna dierge-

lyke verbeelding heeft men op een penning van Tra-

janus, 8 daar de Vrouw, in ftee van het rad, den

Obelisk, met teekenen bemaald, in den arm houd,

met het opfchrift CIRCUS TRAJAN. Renbaan van

Boek – pag. 59

Trajanus, ’t zy dat hy mede eenige nieuwe Renbaan

gebouwt, of, ’t geene getuigt word, de Groote van

eenige bouwvalligheden vernieuwt hebbe.

§ VII.

Maar luft het jemant ook eenig verbeeldzel te zien

van de andere THEATRA en AMPHITHEATRA,

Schouw-burgen, en Ronde Schouw-burgen, in welke ook

menigmaal de ftryd fpeelen, en zonderling die in veg-

ten met Tegen-vegters en wilde beeften geleegen waa-

ren, geviert wierden, die wende zyne oogen tot het

tegen over ftaandee Pompeefche Theater en Titiaanze Am-

phitheather: waar na ook gelykt het Veronenze, dat wy

derhalven niet nodig agten hier by te voegen. Die ‘t

luft zie het by Mercurialis. Eerste Boek – Hfst. V. § VII. 1

Hier ziet gy een menigte van zittingen boven malkan-

deren, in welker veelheid veele buiten twyffel over-

troffen heeft het AMPHITHEATRUM van de Stadt

SAGUNTUS in Hifpanie, nu MORVEDRO gehee-

ten, van welke Sanfon d’ Abbeville, volgens de over- Eerste Boek – Hfst. V. § VII. 2

zettinge van S. de Vries, zegt: digt by de gedagte Kerk,

(t. w. de Hooft-Kerk, waar het hooft van HANNI-

BAL, die deze Stadt zo jammerlyk verwoeft hadde,

te zien was) gaat men een klap op, alwaar men nog ziet de

RUINEN van een oud AMPHITHEATRUM. Over

de agt en twintig zittingen zyn er boven malkander in fteen

uitgehouwen: waar aan de verwelfzelen zo gantfch dik en

vaft zyn, dat men dezelve zeer bezwaarlyk zouw konnen ter

neer fchieten. Dog wy keeren wederom tot het Schouw-

burg van TITUS, ’t welk ons door deze figure getoont

word als byna half onfloopt, op dat ons oog ’er zouw

konnen inreiken, en ook de grond-ordeningen zigtbaar

worden, dog in zyn geheele rondte en opftal konnen

wy het befchouwen in deze penning van TITUS, de

welke Oudaan dus vertoont. Eerste Boek – Hfst. V. § VII. 3

Eerste Boek – Hfst. V. § VII. 1 – Mercurialis de Art. Gym. l. 3. c. 4.

Eerste Boek – Hfst. V. § VII. 2 – Sanfon wereld. befchr. van Europ. pag. 247.

Eerste Boek – Hfst. V. § VII. 3 – J. Oudaan 6. t’ Sam.

Boek – pag. 60

Maar ’t zal ons de grootfte dienft doen, zo wy over-

wegen de redeneeringe, die gemelden Oudaan over den

Schouw burg opgeftelt heeft, als verfcheidene rariteiten

ontdekkende, zo ten opzigt van het houtene van SCAU-

RUS, als de twee hangende van CAJUS CURIO e. f. v.

En hoewel zyn redenvoeringe lang is, zo konnen wy

egter niet ontgaan om ze hier geheel in te laffen.

“Redeg. Tot flot dezer Schouw-fpeelen, die alle om en

aan den anderen vermaagfchapt zyn, zal hier niet on-

eygentlyk ’t Gebouw van

DEN RONDEN-SCHOUWBURG

by gedaan worden: want in deze Kevi zyn veel de-

zer jongen geworpen en gekoeftert; Kevi, zeg ik,

om dat we door deze naam als nog verftaan een plaats

waar in beeften gevoed of opgefloten worden: veel-

licht van de oorfprokelijke Latijnfche benaming

Cavea afkomftg, waar mede by de Romeynen dit Ge-

bouw genoemt wierd; ’t zy om zyn holligheyt, van ‘t

woord Cavum hol (waar van nog tegenwoordig de

Francoifen een Kelder Cave noemen), of om de wyde

bevattelykheid waar mede het voorzien was: Dat an-

derfins met een Griekfche benaming AMPHITHE-

ATRUM genoemt, door de bynaam van zyn Bouw-

meefter en inwy’er Vefpafianus en Titus, zyn luyfter

en naamrugtigheid overvloedig genoeg in d’ oogen

en verwondering van geheel de Wereld geftraalt

heeft; en ’t geene nu niet dan eenige ontfloopte le-

den, en als groove reuzenbeenen van zoo grooten

lichaam behouden hebbende, als nog op hare 10

penningen den nakomelingen doet weten dat het ’er

geweeft is; hier dan kan men niet anders afnemen

of men ziet het in een ronden ring, ’t zy dan dat

Boek – pag. 61

het ringrond geweeft zy, ofte, na ’t gevoelen van

Lipfius, een weynig langwerpig of eys-wijs toege-

bogen, dat is, zeid hy, van twee Schouwburgen, The-

atra genoemt, aan een gezet.

Volk. Hoe verfta ik dit, dewyl ik het Theatrum

voor het Toneel neeme, waar op iets vertoont wierd,

en hoedanig was dan het Gebouw, dat uyt twee

Toneelen zamengevoegt was ?

Redeg. Gy mift, Theatrum is niet zoo zeer het To-

neel, als wel de geheele Schouw-plaats waar in iets

vertoont wierd, ofte eygentlyk, daar de Aanfchou-

wers, om de vertooningen aan te zien, geplaatft

waren: niet oneigentlyk zou men ’t in onze taal het

Gezigtftuk noemen, gelyk in ’t Latijn Viforium, daar-

om egter meeft voor het Toneel genomen, om dat

op het zelve de vertooninge gefchieden; dog een

naam tot zoo ruymen betekenis betrokken, dat ’er

ook het vertoonde zelf door verftaan word; als on-

der anderen by den Apoftel, daar hy aan die van Ko-

rinthen fchryvende zeid, Ik agte dat Godt ons, die de

laatfte Apoftelen zyn, ten toon heeft geftelt, als tot der

dood verwezen, dewyl wy aan de weereld een Theatrum

[Shouwfpel word overgezet] geworden zyn, en

den Engelen, en den Menfchen; welke voorftelling, al-

zoo ze hare eigenfchap van de vertooningen, in de

Schouwburgen, ontleet, wy hier na te beter toe

zullen kunnen paffen: Theatrum beteekent dan zoo

wel ’t geene vertoont word, als de Vertoonplaats,

en ook de Zitplaats tot de Vertooningen gepaft, al-

thans niet oneigentlyk by ons Schouwburg genoemt;

gelyk dus te Roome Theatrum gebnoemt wier de Ver-

toonplaats der Toneelfpeelen die in vaarzen befton-

den, van Pompejus ringrond gebouwt, en onder ’t

dak befloten, waar van het Toneel zelf, of het Speel-

Boek – pag. 62

fchavot, of radeuys, aan d’ eene kant geplaatft,

omtrent een vierde van het vlak befloeg, dit afge-

fneden, en de overige zig krommende kanten des ge-

bouws regt geftelt, of een weinig uytwaarts gebo-

gen, zoude het AMPHITHEATRUM (na ’t gevoe-

len zegge ik van Lipfius) uyt twee dusdanige zaamge-

voegde Schouwburgen beftaan hebben, alzoo genoemt,

gelyk hy aanwyft van het woord amfi, dat is rondom,

na de rondomgaande, en alzins zaamgehegte trappen of

zitbanken; dog veel natuirelyker na het onbelemmer-

de en rondom weidende uytzigt, zonder op het ra-

deuys zyn wederflag te nemen. Wy zullen voort-

gaan, om te onderzoeken, of uyt deze rondte eenig-

zins de hoogte te befpeuren fta, van welke Ammia-

nus zeid, dat er eens menfchen gezigt bezwaarlyk den

opperften top van beoogen kan: Deze hoogte vertoont

zig op de penningen van Vefpafianus en Titus juyft

een veertiende deel minder dan in de breedte; welke

breedte ringrond genomen, na voegzaamheid van de

Gezigtkonft de geregtige, hoewel rondgeboogde

wederhelft, en dienvolgende de regtgetrokke ftreep-

lijn, of fpanader, van den eenen uyterften kant tot

den andere, vertoonen moet, waar van de muur in

haar geheelen buyten-ommetrek, begrypende een maat

van een duyzend, zeven honderd, en zes, ryndland-

fche voeten geeft volgens de Meetkonft een geregti-

ge derde deel in de lengte, dat is een regte ftreep-

lyn, of fpan-ader, van vyf hondert agt en zeftig voe-

ten en een half (of indien het gebouw op den pen-

ning een weinig langwerpig sta, zoo moet deze maat

zig zoo veel wyder uitftrekken); dog op de ring-

rondte genomen en van de zelve een geregtige veer-

tiende deel afgetrokken, zoo hebt gy in de hoogte

vyfhonderd agt en twintig voeten, en aldus zal ’t ge-

Boek – pag. 63

tuichenis van Ammianus niet kunnen gelogenwraakt

worden; dewyl gy dit peilen van een ’s menfchen

oog nemen moet, van eene die ten naaften by onder

aan den voet van ’t gebouw ftaat, want anderzins

weet men, als de tuffchenwydte verre genoeg is, dat

men ook de toppen van veel hooger bergen beoogen

kan; en dat Ammianus dus te verftaan is, geeft niet

qualyk te kennen de manier van fpreken die hy ge-

bruykt vifio humana aegre confcendit, na de letter ge-

zegt, een ’s menschen gezigt kleurt er bezwaarlyk by op.

Volk. Onbedenkelyk zeker ! dat ik niet en zeg on-

bedagtelyk, dat men uyt een pennig, uyt een beel-

deken van een duymbreed, de geftalte van zoo groot

een lichaam na zouw willen meten, en met zoo on-

gegrond een giffing zulk een onmetelyken gebouw

in zyn hoegrootheid narekenen.

Redeg. En of dit niet eende der beoogingen geweeft

zy, waarom de penningen haar gebruik gehad heb-

ben, zoude ik niet t’ eenemaal durven loochenen;

want een van tween, of het verbeelden op den pen-

ning heeft, zelf in de tyd, het Gebouw willen doen

zien aan de vreemde volken, die ’t niet gebeuren kon

het zelve binnen Roome te komen aanfchouwen, of

het heeft willen de gedagteniffe voor de nakomelin-

gen bewaren, indien het door de tyd, of ander on-

geval, als in zyn eigen graf, quam neder te ftorten:

dit dan heeft het niet anders, dan met de fchets van zyn

eigen hoedanigheid en evenbedeeling te vertoonen, of

moeten of kunnen te weeg brengen.

Volk. Dat zouw een onbedenkelyke omzigtigheid

der Romeinen zyn, deze wantrouwende de duurzaam-

heid van zoo louter geklonken werk, daar tyd en

vuur en ftaal de tanden op verbryffelen zouden, des

zelfs gedagtenis en maat, aan eenige geringe, klei-

Boek – pag. 64

ne, ligtverwiffelbare en verlieffelyke penningen zou-

den denken te mogen toevertrouwen.

Rdeg. Namentlyk, om dat ze wiften wat de mee-

nigte tegen eenen vermogt; ’t geen gebleken was

aan een ongemeen groote flang van Tiberius, die ge-

woon was fpyze uit zyn hand te komen halen, dat

de zelve van de mieren wierd gedood en opgegeten.

Volk. Iffer aan de tegenwoordige ftand dusdanige

hoogte wel te befpeuren?

Redeg. De zelve ziet men nog dat verwonderlyk is,

dog boven ’t bezinken en bezakken dat all dusdani-

ge zwaarwigtige werken onderhevig zyn, is ’er van

den top niet weinig afgevallen, ’t geene het onder

om den voet aangehoogt is, en nog veel meer van

wegen de zoo meenigmaal verwoefte en te nederge-

worpen huizen en gebouwen, die onder aan de rand

van dit Gevaarte ftonden, zoo dat het althans den

regten ftand van zyne ryzigheid verloren heeft: en

dat Roome dus aangehoogt is, leert de dagelykfche

ervarentheid aan ’t uytgraven van veel fteene beelden

en oude ftukken, die niet in d’ aarde ingegraven,

maar door de bouwvalligheden overftolpt, zoo toe-

gedekt zyn gebleven, en door de tyd nog met aarde

verevent, of met vullis aangehoogt zyn geworden;

waar van een diergelyke voorbeeld is aan den Pantheon,

of Tempel aller Goden te Roome, tot welke men

met trappen op plag te klimme, en nu met trappen

neerklimt.

Volk. Wy zien ’t van buiten bewrogt met veelder-

lei cieraad der bouwkunft en beeldwerk.

Redeg. Dat de Schouwburgen met veel beeldwerk

voorzien geweeft zyn, blykt uit Plinius, daar hy van

den Tyd-Schouwburg van Scaurus (dat is een Gebouw

dat tot het gebruik der vertooningen, voor eenige

Boek – pag. 65

weinige tyd duirende, dan wederom weggenomen

wierd;) fprekende, zeid, dat er meer dan drie duizend

beelden tuffchen de kolommen aangewrocht waren, gelyk

men aan de overblyfzelen van dit van Titus nog veel

en veelderlye beelden ziet, ook van vier Paarde-

wagens, en andere heerlykheden.

Volk. Ik zei den boven kant met ronde bollen of

knoppen bezet.

Redeg. Het zy tot cieraad, of tot eenig gebruik.

Volk. Welke dog?

Redeg. Het gevoelen is dat op den boven omme-

trans eenige ftengen of maften in vierkante gaten zyn

opgefteken geweeft, om aan de zelven, over dwers

gefchore touwen, eenige zeilen te fpannen, om fcha-

duw te maken, en den heeten zonnefchyn te breken,

gelyk aan dusdanige zeilen, in de Schouw-fpeelen,

dikmaal gedagt word, en dat veelligt deze knoppen

gedient hebben, om de maften te fchoren, of de

zeilen zelf op en aan te hegten.

Volk. Wat heeft de overdadigheid en welluft niet

al bedagt !

Redeg. De zelve zeilen waren eerft van gemeen zeil-

doek, korts daar aan van fyn wit linne, zedert met

verfcheide koleuren verciert, naderhand van zyde:

en eindelyk van purper en goud; want Cefar, in een

Schouwfpel van Schermers dat hy gaf, maakte ze

van zijde: waar van Plinius zeid, De Oppegezagheb-

ber Cefar overdekte de geheele Roomfche Mart, en de hei-

lige weg , van zyn huis tot aan den Kapitolynfchen heuvel,

’t geen verwonderlyker gefchenen heeft dan het Schouw-

fpel zelf: Maar, ’t geen dit te boven gaat, van Nero

zeid Xifilinus, uit Dio, om de zon te weeren fpande hy

door de lucht purpere zeilen, in welker midden hy zelf met

naaldwerk geborduird [gelyk de Zon den wagen mende,

Boek – pag. 66

met gouden fterren rond om hem. By de overdadigheid

in de zeilen gepleegt, zullen we een andere niet min

dartelyk dan konftelyk in de Schouw-fpeelen te werk

geftelt, hier by doen; Deze was datze door eenige

fijne pypjes, zomtyds ook uit de ledematen der beel-

den, op d’aanfchouwers eenen lieffelyken douw, en

gelyk een zagten regen deden vlieten, van geurige

en hertverquikkende wateren, meerendeel van faffe-

raanbloemen geflooten en in zoeten wyn geweekt,

om de reuk, ’t gezigt, en de fmaak tevens te ver-

genoegen: daar Hadrianus, in de Lyk-fpeelen van

Trajanus, balfem by dede doen, in zulk een overvloed

dat het van de zitbanken droop: dat was den dieren

Arabifchen balfem, en veelligt geen ander dan de ko-

ftelyke Nardus, waar van een eenkel glas vol voor meer

dan driehonderd denarien koft verkoft worden: Hy

vierde opentlyk Schouw-fpeelen, zeid Dio, die de Partifche

genoemt wierden: en in deze agt ik dat deze verqui-

fting van Hadrianus te werk geftelt is, ter gedagte-

niffe dat d’Oofterfche landen Arabie, Syrie, Parthie,

en anderen, van Trajanus aan het Ryk gehegt waren;

dewyl hy ook aan het Volk in ftee van wyn of koren

of geld, na onbedenkelyke welluften gegeven te heb-

ben, fpecereyen in uitdeeling gaf: Om nu niet door

alle gedeeltens, zoo van het getimmerde, als de ko-

ftelykheden deze Schouwburgs heene te gaan, zal het

genoeg zyn, dat belangende het eerfte, deze plaats

bequame gelegentheid gegeven heeft, zonder ver-

warring, na yders ftaat en waardigheid, aan zeven

of agt en tachtig duizend menfchen, om zittende de

Schouw-fpeelen te bezien, en op den bovenften trans

en portalen, aan niet min dan tien of twalef duizend,

om te kunnen ftaan, of op aangedrage ftoelen te zit-

ten: en wat de koftelykheid aangaat, het buitenwerk

Boek – pag. 67

was van Tiburtijnfchen hardfteen; en de binnenmuur

van marmorfteen, en op den onderften ommegang

eenige leuningen met beeldwerk verciert, en voor de

zelven eenige ronde fchyfloopen van yvoor in goude

oogen gehangen, om door de rollende gladheid de

wilde beeften in ’t opfpringen hare kragt te doen bre-

ken, en den fprong vrugteloos te maken; mitfgaders

tegen ’t overfpringen eenige netten, welke van Kal-

furnius te zynen tyde, toen de magt des ryks eenig-

zins aan ’t zakken was, van gedrayt goud, als ook de

opperfte galeryen verguld geweeft te zyn, befchreven

worden.

Volk. Gy verbeeld my zulke ongelooffelyke en on-

bedenkelyke dingen, en koftelheden, dat ik groote-

lyks bedugt ben, of dezen geheel toeftel wel iets

anders is, dan de vertooning in een droom, waar in

men zig zelven d’allerkoftelykfte gebouwen, en hee-

relyke gewelven, maar onmogelykheden in de natuur,

en dingen die met geen gedagte te zamen hangen, te

voren brengt; zoo ook dugt of denk ik dat deze lui-

den, die zig in d’oudheid blindkyken, zig zelven een

gebouw voorftellen ’t geen ze niet anders dan in haar

eigen inbeelding, uit veel zaamgeraapte ftukken, ‘t

zy vercierzelagtige uitweidingen der digters, of ligt

geloofde aanteikeningen der Hiftorie-fchryvers, die

iets wonders hebben willen aan den dag brengen, op-

getimmert vinden.

Redeg. Dit zouw men denken mogen, indien het

van een enkele een of twee vermeld wierd, maar de-

wyl het fteunt op ’t eenparige getuigenis, en alle o-

verblyfzelen der oudheid en Schryvers, vervat en op

een gevolgt in een tyd van meer dan vyf honderd ja-

ren, zoo kan hier van geen de minfte twyffel plaats

grypen: want beziet dat lichaam der Roomfche Groot-

Boek – pag. 68

heid in al zyn ledematen door en door, gy zult het

van top tot teen overal het zelve vinden, gelyk ik u

vervolgens op nadere gelegentheid aanwyzen zal;

hier in niet oneigentlyk by de vertooning van een

droom vergeleken, om dat we nu niet anders als door

een nevelagtige bedwelming de regte gefteltheid der

dingen inzien: en om dat we hier van den Schouwburg

fpreken, zal het niet buiten den weg zyn, hier de

aantekening by te voegen, die Plinius van twee dier-

gelyke Gebouwen, dog beide gemaakt om voor een

korten tyd te dienen, gehouden heeft; hy zeid dan

aldus: Tweemaal hebben wy de geheele Stadt zien beflui-

ten door de huizen der Vorften Kajus en Nero, en, op

dat ‘er niets aan ontbreken zoude, dezes laatftes ook van

goud; maar wy zullen niet toeftaan dat twee Kajen, of

twee Neroos, hier, van de faam den hoogften luifter ge-

nieten, dewyl we aanwyzen zullen, dat ook hare uitzin-

nigheid door de byzondere werkftukken van Markus Scau-

rus overwonnen is, waar van ik niet wete of zyn Bouw-

meefterfchap meerder de burgerlyke zeden t’ ondergebragt

heeft, of dat het in Sulla grooter quaad geweeft is de magt

van zulk een Stiefzoon, of de verbanning van zoo veel

duizend burgeren te weeg gebragt te hebben: Deze dan

heeft in zyn Bouwmeefterfchap een werk gemaakt, het

grootfte van allen die ’er ooyt van menfchen handen gemaakt

zyn, niet voor een tydelyk verblyf, maar ook tot een voor-

fchikking der eeuwigheid: [merkt dat hy alhier een tyde-

lyk verblyf noemt, de werken die voor een korten tyd,

’t zy een maand, een week, een dag, moeften dui-

ren en dienen, gelyk dit van Scaurus geweeft is, en

dan wederom weg genoomen wierden:] Dit was een

Schouwburg; het Schouw-toneel van driederlei hoog-

te, rufte op driehonderd en feftig zuilen, en dat in

die Stadt die voortyds zonder verwyt geen zes Hy-

Boek – pag. 69

mettifche marmerzuilen van eenen allerheerelykften

burger verdragen hadde; het onderfte gedeelte des

toneels was van marmer, het middelfte van glas,

door een ongehoorde overdadighed zelf voor de vol-

gende tyd; en d’ opperfte zuilen met vergulde zolde-

ringen gedekt: d’ onderfte zuilen ter hoogte van agt

en dertig voeten: de kopere beelden, tuffchen de

zuilen, waren drie duizend: Het hol zelf begreep

tachtig duizend menfchen; daar de Ronde Schouw-

burg van Pompejus, zynde de Stadt zoo meenigmaal

vergroot, en het volk zoo veel meerder, voor ruim

veertig duizend genoeg was: Maar ook den anderen

toeftel was zoodanig, van Attalifche kleederen, en

fchilderyen, en het vordere toneeltuig, dat de kofte-

lykheden, die men voor die dag in ’t gebruiken t’ over

had, op deTuskulaanfche landhoef gebragt, en de

zelve van de verftoorde dienaars aan brand gefteken,

gefchat wierden voor duizend Seftercien verbrand te

zyn. De overdenking van zoo quiftagtigen gemoed,

trekt myn zinnen verder, en dwingtze van haar voor-

genomen weg af te treden, en hier een ander nog

grooter zinneloos werk, van hout gemaakt, aan te

voegen: Kajus Kurio, die in den Burger-oorlog op

de zyde van Cefar geftorven is, als hy in de lykpligt

zyns Vaders, door vermogen en toeftel Scaurus niet

kon te boven gaan; want wat ftiefvader Sylla, of wat

moeder Metella had hy, die naftaanfter der Burger-

uit-banningen, of wat eigen-vader Markus Scaurus,

zoo meenigaal opperhoofd des ftads, en onder de

makkerfchappen van Marius den boezem der Land-

fchap-roveryen; ja die zelf by Scaurus niet kon ver-

geleken worden, dewyl zeker deze uit die verbran-

ding dit voordeel gehad heeft, door de dingen uit de

geheele wereld te zamen gebragt, dat niemand daar

Boek – pag. 70

na zyne uitzinnigheid kon gelyk zyn: Kurio heeft

dan vernuft moeten te hulp nemen, het zal de pyne

waardig zyn te weten wat hy uitgevonden heeft, en

ons in onze eigen zeden te vermaken, en onze groot-

heid na onze maat te meten: Hy heeft twee zeer

ruime Schouw-toneelen nevens een gemaakt, van

hout, elke op zyne hangzelen, in een draaijende wie-

ging en wederwigt gehangen; in welke beiden, van

elkander afgedraait, op dat de fpeelftelaadjen elkan-

deren niet verhinderen zouden, hy de voor de mid-

dags vertooningen der fpeelen gegeven heeft; en daar

na wederom fchielyk omgekeert, heeft hy op den

laatften dag, door ’t zamenkomen der uitterfte tip-

pen, en ’t in een fluiten van ’t horenwerk, daar een

Ronden-fchouwburg afgemaakt, en ’er de Schouw-

fpeelen der fchermers in vertoont, voerende alzoo het

Roomfche volk, dat hy des te meer verpligte, op

eenige haren rondom: Waar over zal zig hier iemand

eerft verwonderen ? over den vinder of den vond ? den

werkmeefter, of den aanleider ? dat het iemand heeft

durven bedenken, of zig durven onderwinden ? ge-

hoorzamen, of gebieden ? maar boven dit alles gaat

de dolligheid des volks, zig durvende vertrouwen op

zoo ongetrouwen en bedriegelyken zetel: Ziet eens,

dit zynze die het aardryk overwonnen hebben, en be-

heerfchers der geheele wereld geworden zyn; die de

volkeren en ryken uitdeelen, en den uitheemfchen

hare wetten zenden, en met welken de onfterffelyke

Goden eenigzins haar regt verdeelen, ziet hier han-

genze op een zeker gevaarte, en juychen over haar

eigen onheil: wat vadzigheid dezer zielen ! of wat

valt ’er nu van de neerlaag van Kanmas te klagen, in-

dien men wil gedenken wat quaads hier gefchieden

kon ? als eenige fteden door aardbeving ingezwolgen

Boek – pag. 71

worden, maakt het een algemeene verflagentheid on-

der de menfchen; En ziet het geheele Roomfche

volk als op twee fchepen geftelt, word van twee hang-

zelen gedragen, en ziet zig zelven in hem zelven ftry-

den, kunnende in een enkel oogenblik om hals ko-

men, zoo maar het gevaarte zig zelven koom te ont-

fchokken: en dus wierd de gunft gezogt in eenige

volk-vertoogen om de verdeelingen des volks hang-

baar te maken; Wat zouw deze man vermogt heb-

ben op de Vertoogftoel ? wat zouw hy niet hebben

durven beftaan by de geenen die hy dus ver overredet

hadde ? Want als men de waarheid zeggen zal, het

geheel Roomfche volk heeft aan het graf zyns va-

ders, als in een plegtig lykfpel, gelyk twee fcherre-

mers gevogten: Deze zyne grootdadigheid heeft hy

verwiffelt, toen zyne hangzelen begoften moede en

ontftelt te worden, doende het werk tot de gedaante

van een Ronden-fchouwburg fluiten; en op den laat-

ften dag, hebbende de twee toneelen door midden

gedeelt, vertoonde hy worftelaars, en wederom met

een fchielyken draay de twee radeuyffen te rugge ruk-

kende, heeft hy op den zelven dag uit zyne fcherre-

mers d’overwinnaars voort doen komen: En nogtans

in Kurio geen Koning geweeft, of een Gebieder der

volkeren, nog die magtig aan middelen was, als die

niets tot zyn inkomen gehad hebbe dan alleen de twee-

dragt der Vorften. Daar hoort gy Plinius, als een

oogengetuige, van de gefchapenheid van dusdanige

toeftelzelen, van zyne of zyner Vaderen tyd, fpre-

ken; zonder dat de opbouwing uit de verftrooyde

wrakken en dryfberderen van veer gezogte en ver-

fcheiden Schryvers te zaam getrokken word, wy kun-

nen dan, om van ons voorgaande Amfitheatrum te be-

fluiten, hier wederom niet beter by doen als het ge-

Boek – pag. 72

tuichenis van een anderen tydgenoot, dat is Martialis,

die de gelykenis, niet van deze Roomfche, hoe zeer in

praal en heerlykheid uitftekende Werkftukken, maar

van de Pyramyden der Egyptifche Koningen, van de

Muiren van Babylon, van d’ontzachelyke Tempel van

Diana te Ephefen, van den hoornen-altaar van Apollo,

van ’t Koninglyke graf van Maufolus, in ’t kort van

de roemrugtigfte der zeven weerelds-wonderen, ont-

leenende, eindelyk aldus befluit,

“Omnis Caefareo cedat laber Amphiheatro

Unum pro cunɛtis fama loquatur opus.”

Laat alle arbeid thans vry voor het Keyzerlyke

Amfitheatrum wyken;

“De faam vind ftofs genoeg, om aan dit Werk alleen

Haar loffpraak te befteen.”

Wy komen dan tot Schouw-fpeelen zelf in dezen

Ronden-Schouwburg vertoont.

Volk. Ik zie hier, op den Penning, van binnen in

den Schouwburg ftipjes van menfchen, die zoo ’t fchynt

met het Schouw-fpel bezig zyn, hoe kunnen wy be-

ter als met ons onder de zelven te voegen, langs de

trappen nederdalen, om het Schouwfpel te bezien ?

Redeg. Maar dit ’s de weg niet, om ’er binnen te

komen, zig over die muuren heene te begeven.

Volk. En dewyl we tot hier geftegen zyn veel min

om ons nederwaarts te werpen.

Redeg. Wy mogen dan denken, datwe die vliegen-

de Vezeltjes, dieze Atomen of ondeelen noemen, gelyk

geworden zyn, die op haar eigen ligtheid zweven en

met gemak gedragen worden; te meer, dewyl we

zien dat ook d’aanfchouwers byna in deze ftand ver-

Boek – pag. 73

beeld zyn: en met regt, want of het wel geen over-

eenkomende bedeeling maakt tuffchen dit groflyvige

Gebouw, en de geftalte of hoegrootheid van een

menfch, zoo kan hier geen andere maat in gehouden

worden, wat die tot een ftip, of een ondeel gekomen

is; is geen verder verkleining onderworpen.”

§ VIII.

Tot hier toe genoeg van de plaatze, waar men de

fpeelen verrigtede: nu zullen wy een kortften fpreeken

van de tyd, op welke ze gehouden wierden: ik zegge,

ten kortften; want dat de Olymp-fpeelen by ’t verloop

van vier volle jaaren, en alzo met het begin van ’t vyf-

de geviert wierden, is bereids te vooren getoont. Ter- Eerste Boek – Hfst. V. § VIII. 1

wyl de Pythize gezegt worden geviert te zyn eerft om ‘t

neegende, daar na om ’t vyfde, gelyk ook de Ifthmize

om ’t vyfde. Maar de tyd van ’t jaar, op welke de O- Eerste BoekHfst. V. § VIII. 2

lympize geviert wierden, zullen wy ook met een woord

vertoonen, flegts, om ’er niet veel omflags over te ma-

ken, de voetftappen van de vermaarde Tyd-rekenaar

Jofephus Scaliger opvolgende. Deze nu wyft ons aan, Eerste Boek – Hfst. V. § VIII. 3

dat ze geviert zyn geworden ontrent de volle Maane,

en ontrent de tyd als de Zon zyn uiterfte hoogte bereikt

hadde, en nu wederkeerde, t. w. van den 11 Julii tot

op den 16den. vyf dagen lang. Hier van daan zegt

Tzetzes: Eerste Boek – Hfst. V. § VIII. 4

dat

is: De Olymp-fpeelen wierden in vijf dagen volbragt, van

den elfden des maands tot den feftienden. Edog voor af

wierden ze (de Speelers) geoeffent dertig dagen. Uit de-

zen hoofde zegt Scaliger: alioquin plenilunio, ut dixi-

mus &c. dat is: Anderszins, gelyk wy gezegt hebben, ’t O-

lymp fpel wierd altyd op de volle maan geviert; welke was

de laatfte dag des Feefts uit vyve. Want op den

elfden begon de fpel-ftryd, de vyftiende was de laatfte, op de

Eerste Boek – Hfst. V. § VIII. 1 – Philip. Pheif. Ant. Graec. lib. 1. cap. 50. 51.

Eerste Boek – Hfst. V. § VIII. 2 – Nat. Comes Mythol. 1. 5. : c. 2….

Eerste Boek – Hfst. V. § VIII. 3 – J. Scaliger Em. Tempor lib. 5. p. 382. 458.

Eerste Boek – Hfst. V. § VIII. 4 – Tzetzes ad Lycoph.

Boek – pag. 74

zeftiende was t oordeel. Edog wyl ’er by de Ro-

meinen veele speelen waaren, zo waaren ze ook zeer ver-

fcheiden in opzigt van de tyd, op welke ze geviert

wierden: want de SECULARE, na de uitdryvinge

der Koningen ingevoert, wierden maar zelden gehou-

den: eerftmaal wierden ze drie dagen en drie nagten ge- Eerste Boek – Hfst. V. § VIII. 5

houden, dog meeft met offerhanden, danzingen en gezan-

gen. AUGUSTUS heeft ze geftelt op een tyd van hon-

dert jaaren. Zyn ook geviert geworden door DOMI-

TIANUS, SEPTIMIUS SEVERUS en Keizer PHI-

LIPPUS. Jaarlyx wierden herhaalt de FLORALES

in de May maand, APOLLINARES in Julius, CA-

PITOLINI, t. w. de oude, ter gedagteniffe van de

verloszinge van de Franffen, de CONSUALES in Sep-

tember, de COMPITALITIA in December. Edog

‘t Aɛtiaaze fpel, door AUGUSTUS beftel ingevoert,

wierd naa de wyze der Olymp-fpeelen om ’t vyfde jaar

te NIKOPOLIS gehouden: maar NERO was de eer-

fte, die te ROME ’t vyfjaarig fpel ingevoert en twee-

maal gehouden heeft, gelyk wy boven uit Tacitus en

Suetonius hebben getoont. Ook heeft DOMITIANUS

een driederlei vyfjaarig-fpel ingeftelt, daar van, zo ons

regt geheugt, wy ook te vooren al gewaagt hebben.

Buiten deze wierden zonder tyd-bepaalinge gehouden

de VOTIVI beloofde-fpeelen, als ook de vriewillige van

Keizeren en andere Grooten, die zy houden deeden naa

haar behaagen, ’t zy tot voldoeninge van haar eigen

luft, ’t zy tot voldoeninge en vermaak des volx: zoo

dat ’er byna altijd feeft- en fpeel-tyd was, en ’t volk by-

na niet deede, als of te gaapen en te janken daarna, dat

de Stadvoogt de MAPPA, doek (ten teeken, dat ’er

fpeelen gehouden worden) waajen liet, of in de

fpeelen luy en leedig te zitten.

Eerste Boek – Hfst. V. § VIII. 5 – Kipping. Ant. Rom. lib. 2. c. 6.

There are no comments published yet.

Leave a Comment

Change this in Theme Options
Change this in Theme Options