NEGENDE HOOFTSTUK.
Spels Voor-oeffeningen en Voor-fpeelen. Liefhebbers
zig vertoonende. Bewinds-Mannen, Bezorgers
en Regters. ’t Werk, dat die te bezorgen hadden.
Aanzegging der Speelen, en Nodiginge tot die.
Stilftant van wapenen uitgeroepen. Vrouwen ver-
boden tegenwoordig te zijn. Order geftelt tot ver-
jaginge der Vliegen. Aanteikening van de Lief-
hebbers op de Olymprol. Onderzoek der Opge-
fchrevene. Toeruftinge der Beproefde Speelers.
Gebeden en Offerhanden om de Overwinninge. Lo-
tingen. Eerbiet ontrent de Bewinds-Mannen.
Moet-gevinge aan de Stryd-vaardigen.
§ I.
De order der zaaken heeft ons nu gebragt tot
nadere Voorbereidzelen en Toeruftingen. Zo-
ras wij die onderzogt en vertoont hebben,
zullen wy ’t Olymp-veld voor oogen zien, en
de groote fpeelen zelfs van naby befchouwen.
§ II.
De tyd nu voortgefchooten zynde tot op dertig daa-
gen naa aan de openbaare vieringe der groote fpeelen,
wierden de en
, vooroeffeningen, en voorfpeelen van ’t folemneele fpel
gehouden. Nu moeften de Liefhebbers zig tot nog ge- Eerste Boek – Hfst. IX. § II. 1
nauwer onthoudinge, meerder arbeid en oeffeninge
fchikken, ja fig in ’t ftryd-perk voor ’t volk, de Opper-
Oeffen-Meefter en Spel-Regters ftrydende vertoonen. Zo
Eerste Boek – Hfst. IX. § II. 1 – Faber Agon. lib. 3. cap. 11. & cap. 24. in fine.
Boek – pag. 107
konden ze teffens ’t volk weeten doen, dat zy zeeker
de eere hebben zouden, om op ’t groote fpel Speelers te
zyn, en teffens haar kragten beproeven en zien laaten.
§ III.
Nu quaamen ook allenxkens de Bewinds-Mannen, Be-
zorgeren en Regteren der fpeelen, van verfcheiden orders
en verrigtingen, in aanmerkinge, alhoewel zy bereids
van te vooren verkooren waaren. Want ten minften
waaren degene, die de naam van Hellanodiken (waar van
wy aenftonts gewaagen zullen) wel tien maanden van
te vooren verkooren, geinftalleert, en van alle de verei-
fchingen der fpeelen onderwezen door zodanige, die de
naam van , dat is, Wetgeleerde, eigentlyk
Wet-bewaarders by Paufanias draagen, na ’t verhaal van
Faber: die ook meint, dat deze tyd van tien maanden Eerste Boek – Hfst. IX. § III. 1
meer dan kort genoeg geweeft is, om deze Bewinds-
Mannen in ftaat te ftellen, dat ze van alle beweegingen
der Vegteren(t. w. ofze ongefchikt, dan ge-
fchikt waaren naa de konft, bequaam om te treffen of te
myden, aangenaam en bevallig, of wederom lelyk en
walgelyk) oordeelen, en de pryzen regtmatig toewyzen
konden. Voorts worden ons deze Bewinds-Mannen kor-
telyk befchreven van Hofpinianus, zeggende: Verders Eerste Boek – Hfst. IX. § III. 2
waaren Regters van deze Stryd-fpeelen, die ze Agonotheten
noemden (van ’t begin was ‘er flegts maar een), de Spel-
Infteller Hercules, Iphitus, Oxylus. Dog op de vyftigfte
Olymp-tyd is deze weerdigheid twee Eleëfe Burgers toegelgt,
welk getal daarna lang geduirt heeft: dog ‘er zyn op de vyf
en twingfte Olymp-tyd negen Regters, die ze
, Hellanodiken noemden. Drie hadden opzigt over ‘t
paarde-ren-fpel, drie over ’t vyf-tallig fpel, de overigen
waaren over de andere fpeelen. De volgende Olymp-tyd is
’er een tiende toegevoegt. Maar dewyl de Eleënzers uit
twaalf ftammen beftonden, zo heeft dat gemaakt, dat op de
Eerste Boek – Hfst. IX. § III. 1 – Faber. l. 3. c. 24.
Eerste Boek – Hfst. IX. § III. 2 – Hofpinianus de Orig. Feft. c. 17.
Boek – pag. 108
hondert en derde Olymp-tyd, uit jeder ftamme een Regter ver-
koren wierd. Daarna van de Arcadiërs beoorlogt, overwon-
nen, en van een gedeelte haares lants ontzet, zo hebben ze
van dat getal vier uitgewifcht: want zo veel ftammen waa-
ren ’er onder ’s vyands magt geraakt ontrent de hondert en
vierde Olymp-tyd. Twintig jaar daarna is eindelyk de zaak
weer gekomen tot tiene, naa ’t getuigeniffe van Paufanias in
Eliacis. Deze Regters nu zyn ook en
geheeten. Men vind ook, datze van zommige geheeten zyn
. (*) Dit verhaalen ook Scaliger, Caelius. Dus Eerste Boek – Hfst. IX. § III. 3
verre Hofpinianus. Eerste Boek – Hfst. IX. § III. 4
§ IV.
Omftandiger vertoog van deze vinden wy by den ge-
leerden Car. Pafchalius, weerdig, om hier vertolkt in
te laffchen: Verders op dat een zaak van zulken gewigte
met de grootfte billykheid volbragt wierde, zo waaren ‘er
Regters en Aanfchouwers tegenwoordig. Deze, binnen een
zeker heininge beflooten, wierden met eede verbonden om naa
confcientie te oordeelen. Zo getuigen Plato in Legib. Paufa- Eerste Boek – Hfst. IX. § IV. 1
nias in Eliac. Pindarus pluribus locis, en andere, gelyk ik
beneden zal zeggen. En de plaatze, waarin deze Regters
zaaten, wierd Plethrium genaamt; en was de-
ze plaatze veilig als een vrie-wyk. — Voorts
wierden deze Regteren, gelyk waarfchynlyk is, verkooren uit
(*) Lucas gebruikt het woort tweemaal Hand. 16:
35, 38. alwaar het de Onzen Stadts-Dienaar vertolken. Men
zoude eigentlyk zeggen, Roeden-drager, gelyk in zommige Steden
van Nederlant ook de naam Roeden-dragers en Roeden-dragende
Boden gebruikelyk is. De Gerigts-Bedienden der Romeinen wa-
ren het gewoon Staven en Roeden te dragen voor de Overigheit,
neffens Bylen, om ontzag en vreze te verwekken. Plutarchgus zegt:
Praeterum Romanorum Virgae colligate adnexis feuribus feruntur, ut
indicio fit, Magiftratuum itam promtam & folutam minimè effe
debere.
Eerste Boek – Hfst. IX. § III. 3 – Scaliger l. 1. poët. cap. 24.
Eerste Boek – Hfst. IX. § III. 4 – Cael. Rhodigin. Ant. leɛt. l. 13. c. 17.
Eerste Boek – Hfst. IX. § IV. 1 – Pafchal. de Coron. l. 6. c. 10. in fine & cap. 11.
Boek – pag. 109
de Voornaamfte of Overheid van alle Griexe Staten, ten
minften zo lang als Grieken vrie geweeft is. —
’t Is ook waarfchynlyk, dat de zodanige tot Regters verkoo-
ren zyn, welke uit deze fpeelen Overwinnaars wedergekeert
waaren. — En deze Regters fchynen gepurpert
geweeft te zyn, ten minften gekroont, houdende een roede in
de hand, gelyk ik befluit uit een plaats van Plutarchus in
Pompejus, desgelyx uit een ander in Cato de Jongere. —
En deze of bezorginge of beftellinge der fpeelen is van een ou-
der herkomft: want als de Ridders by de lykftatie van Patro-
clus renden, wilde Achilles, dat Phoenix Navolger van zyn
Vader ’er neevens zitten zouw:
—
,
,
.
Dat is:
Hy gaf de eer om voor te zitten
By ’t loop-fpel wegens dezes lyk
Aan Phoenix, van zyn Vaders witten
Een volger vlug, ten eind Hy ftryk
Naa waarheid ’t vonnis —
En deze Regters leidden de kroone toe, dewelke een jeder ver-
diende: welk voorregt zeeker getelt word onder Koninglyke
weerdigheden, gelyk van zommige Koningen Strabo meldet.
— Verders wierden deze Regters of Overheeden
met verfcheiden namen genaamt: want zy zyn geheeten
, Agonotheten,
, Athlotheten,
, Beftellers der fpeelen,
Opzienders,
, Toezienders,
, Voorftanders,
Bif-
fchoppen, Opzienders: zy zyn ook geheeten ,
, welke de ftrydende
Boek – pag. 110
toedeelden ’t gene regt was: gelyk ook ,
, Rigters, Overheeden der fpeelen. Zy zyn ook
geheeten , Stryd-fpels-Mannen: welke eernaam
of ze schoon Mercurias toekoomt, Homerus Pallas geeft, naa
’t zeggen van Ariftides; : want
zy oordeelt de Stryd-fpeelen door haar zelfs. Zy zyn ook ge-
heeten , HELLANODIKEN, t. w. de E-
leëfe Magiftraten,
, Beftellers van ’t Olymp-fpel: dus, zeg ik, genaamt
van de Grieken, om dat ze oordeelden over de Vegters, en
andere Stryders, of Vuift-vegters. — Derzel-
ver getal is verfcheiden geweeft: want Paufanias fchryft,
dat Iphitus alleen over de fpeelen gezeeten heeft, ’t gene van
Oxylus nakomelingen is onderhouden. Daarna worden ’er
negen gezegt: Jarchas de Indiër zegt, dat ’er tiene waaren:
zomtyds waaren ’er zeven, zomtyds twaalf. —
Maar voorts zegt Pollux, dat deze genaamt wierden
of
en
, Brabeuten, Prijs-uitdeelers.
— Behalven de Regters waaren ’er ook degene,
die , Toeleiders, geheeten zyn, om datze de Kamp-
vegters in ’t perk leidden. — Ook was ’er wiens
naam was ,
: degene, welke in ’t Olymp-fpel de zinnelyke
netheid bezorgde: t. w. de Overfte over de en
, ftaffieren, ftaf-draagers, over de goede zeeden ge-
ftelt. — Eindelyk was aanzienlyk in deze fpee-
len, die de naam droeg van ALEIPTES, Salver:
e. f. v. Dus verre uit Pafchalius.
§ V.
’t Werk nu van deze Bewinds-Mannen des fpels (waar
door ik verftaa de AGONOTHETEN, ATHLO-
THETEN, DIATHETEN, EPIMELETEN, Be-
ftellers, Bezorgers, e. f. v. meinende, dat deze, als een
graad leeger, van de HELLANODIKEN Rigters, en
Boek – pag. 111
BRABEUTEN, Prijs-uitdeelers, onderfcheiden waa-
ren: nadien ook Luciaan haar plaatft aan de linkerhand Eerste Boek – Hfst. IX. § V. 1
van de HELLANODIKEN) was te verzorgen, dat Eerste Boek – Hfst. IX. § V. 2
de voorfpeelen, bovengemeld, wel gehouden wierden,
en dat alles bereid wierde, wat tot noodwendigheid en
luifter van ’t folemneele fpel ftrekken konde, dit zonder
twyffel uitvoerende door den ALYTARCHES, en zyn
onderhorige. En deze Bewinds-Mannen quaamen hier in
overeen, met verfcheidene Bewinds-Mannen der Romei-
nen, die de gemeene fpeelen te bezorgen hadden. Zo
lag aldaar ten lafte van Burgermeefters en Schouwten de
CIRCENSE de EEUW- en APOLLOS SPEELEN; Eerste Boek – Hfst. IX. § V. 3
van des volks Bouw-heeren de CEREAALSE en ook
menigmaal de LYK-STATIE-SPEELEN te bezorgen.
Volgens deze bezorginge moeft dan de Schouw-plaats
opgeciert, met zant (zonderling daar de worftelinge en ’t
vuift-gevegt gefchieden zouw) beftrooit worden. Dog
NERO word gezegt de Ren-baan uit een dertele ver-
quiftinge met goud-fouwdeerzel beftrooit te hebben, dat
ook voor Hem CALIGULA zouw hebben gedaan.
Dog HELIOGABALUS maakte het nog groover, als
Hy het zelve deede met vylzel van goud; zo als Oudaan Eerste Boek – Hfst. IX. § V. 4
uit SUETONIUS, Plinius en Lampridius verhaalt. Ver-
fcheiden andere dingen hadde de bezorginge meer te ver-
rigten, daar wy nu niet van fpreeken zullen.
§ VI.
Ter toeruftinge van de fpeelen was ook noodig, dat,
zonder twyffel door den dienst van de Bewinds-Mannen,
ten minften van de HELLANODIKEN, Opper-Rigte- Eerste Boek – Hfst. IX. § VI. 1
ren. de Gezanten uitgezonden wierden, door de Griexe
Staaten, om de fpeelen aan te zeggen, en haar te noo-
digen, dat ze daar wilden verfchynen: gelyk ook naa
dat voorfchrift de Romeinen haare PRAECONES door
Eerste Boek – Hfst. IX. § V. 1 – Lucianus in Herm.
Eerste Boek – Hfst. IX. § V. 2 – Faber Agonift. l. 1. c. 19. in principio
Eerste Boek – Hfst. IX. § V. 3 – Cantelius de Republ. Rom differt. 6. cap. 3.
Eerste Boek – Hfst. IX. § V. 4 – J. Oudaan Room. Mog. 6. ’t Samenspraak.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VI. 1 – Paufanias lib. 5.
Boek – pag. 112
Italien te zenden plagten tegen de aannaderinge der Eeuw-
fpeelen, om die bekent te maaken, en ’t volk te noodi-
gen tot het aanfchouwen van zulke fpeelen, QUOS
NEC SPECTASSET QUISQUAM, NEC SPEC-
TATURUS, welke niemant te vooren gezien had, nog
zien zouw. Over welke uitroep, door CLAUDIUS Eerste Boek – Hfst. IX. § VI. 2
bevel gedaan, ’t volk hertelyk lagte, alzoo veelen uit
haar ’t heugde, dat ze onder de regeeringe van AU-
GUSTUS de vieringe der Eeuw-fpeelen bygewoont had-
den, zynde nog geen drie en zeftig jaar tuffchen beiden
verloopen.
§. VII.
Behalven de aanzegginge der fpeelen, en de nodigin-
ge tot dezelve, wierd ook van de Gezanten door de
Griexe Staaten een ftilftand van wapenen, indien ’er er-
gens oorlog was, bevoolen en uitgeroepen, op dat de
fpeelen met meerder toevloey en luifter in alle zeeker-
heid geviert worden konden, gelyk uit Thucydides en Eerste Boek – Hfst. IX. § VII. 1
Paufanias blykt: welke laatfte verhaalt, dat, om den Eerste Boek – Hfst. IX. § VII. 2
ftilftand aan te zeggen, de Schijf van IPHITUS gebruikt
is, als welke dezelve , dat is, derzelver bewoordinge en
voorwaarden, op de randt gefchreeven vertoonde. Die
de ftilftand fchond wierd met een zwaare boete getftraft,
en egter wierd zomtyds die wel gefchonden. Dus be-
fchuldigden de Eleërs de Lacedemoniers, dat ze den pays
ontrent den Olymp-tyd gebrooken, ’t PHYCRE kafteel,
en de Stad LEPREUM vyandlyk aangevallen had-
den, weshalven zy haar den Tempel, ’t offeren en ‘t
Stryd-spel ontzeiden, ’t en zy eerft de boete betaal-
den: waar en tegen de Lacedemoniers zig verontfchuldig-
den door haare Gezanten, bybrengende, dat ze die vy-
andlykheden gepleegt hadden al eer den ftilftand te
SPARTA uitgeroepen was. ’Alles breeder by Thucy-
dides ter gemelder plaatze te zien.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VI. 2 – Sueton. Claud. cap. 21.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VII. 1 – Thucyd. de bell. Pelop. l. 5.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VII. 2 – Paufanias lib. 5.
Boek – pag. 113
§. VIII.
Ook wierd het gebod vernieuwt, waar door de Vrou- Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 1
wen verboden wierde tot de Olympize fpeelen, ja zelfs Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 2
over de vloedt ALPHEUS, geduirende de fpeelen, te Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 3
komen. Die Vrouwe, welke hier tegen aanging, wierd
van de fteilte des bergs, die de naam van TIPAEUS
droeg, geworpen. Dit is zonder twyffel eerft in ge-
bruik gekomen, na dat ORSIPPUS den gordel ontval-
len was, waar door Hy onverhindert ten einde liep,
en met de prys ftryken ging, na ’t zeggen van Paufa- Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 4
nias: hoewel andere zeggen, dat de gordel, Hem tegen
zynen wille ontvallen, Hem zo hebbe verwert en be-
lemmert, dat Hy te kort fchietende van droefheid ftierf.
Dus fpreekt Ifidorus: want te vooren waaren degene, die Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 5
op de plaats ftreeden, omgordet, om niet naakt te zyn: daar Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 6
na is een zeker Wed-loper (Orfippus) ’t gordel ontvallen zyn-
de fchielyk doodt neergeftort. Daarom heeft volgens ’t befluit
van de Raadt de Archon Hippomenes toegelaaten, dat voorts
alle naakt geoeffent worden zouden. Volgens dien wet waaren
dan nu voorts de Stryd-fpeelers geheel naakt: en de eer-
fte, die volgens dien wet zig op ’t naafte Olymp-fpel
vertoonde, word van Alexander ab Alexandro HE- Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 7
CANTUS, van Natalis Comes ACANTHUS, van Di- Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 8
onyfius Halicarnaffeus NEANTHUS geheeten. Hy was Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 9
gewis een Lacedemonier. Dit nu gaf oorzaak, zo ’t
fchynt, dat men voorts de Vrouwen ’t gezigte der fpee-
len ontzeide. Egter word van deze ontzegginge uitge- Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 10
zondert eene PHERENICE, welken andere KALLI- Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 11
PATEIRA, andere ARISTOPATEIRA noemen; Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 12
Wiens hiftorie der Schryveren in dezer voegen vertellen:
Zy, een Weduwe, bragt in een Manlyk habyt haar
Zoon PISIDORUS naa ’t fpel, veinzende zig een Spel-
Meefter: als zy nu zag, dat Hy overwon, fprong zy
haar kleederen uitfchuddende binnen ’t ftaketzel der Be-
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 1 – Paufan. lib. 5.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 2 – Alex. ab Alex l. 5. cap. 8.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 3 – Pafchal. de Coron. l. 6. c. 29
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 4 – Pauf. lib. 1. in fine
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 5 – Ifidorus Orig. l. 18. c. 17.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 6 – Faber agon. loc. cit.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 7 – Alex. ab Alex lib. 5. cap. 8.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 8 – Nat. com. lib. 5. cap. 1.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 9 – Dion. Halic. l. 7.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 10 – Paufan. lib. 5.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 11 – AElian. Var. Hift. l. 10. c. 1.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 12 – Valer. Max. l. 8. c. 15.
Boek – pag. 114
winds-Mannen, en wierde voor een Vrouw bekent: dies Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 13
zogt men haar volgens de Wet te oordelen en te doo- Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 14
den: maar zy pleitede ’er tegen, tonende dat zy was
Dogter, Sufter en Moeder van Olymp-overwinnaaren, en
behield uit die inzigt niet alleen ’t leven, maar kreeg ook
magt, om op jeder Olymp-tyd in ’t fpel te mogen ver-
fchynen. Behalven deze mogten ook daar zyn de Prie-
fterinnen van CERES, en ’t fpel aanfchouwen. Zie ge-
melde Schryveren. ’t Schynt dat men derzelver kuifch-
heid zo veel vertrouwde. Edog by tyd-verloop dede Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 15
ook de Lacedemonze Koning AGESILAUS zyne Sufter
CUNISCA niet flegts daar koomen, om te aanfchou-
wen, neen maar op een Ren-wagen gezeeten met ande-
re om den ren-prys te dingen, die ze ook weg-droeg. Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 16
En dit deede Hy, zo ’t fchynt, to befpottinge der Grie-
ken en haare fpeelen, nu van haar eerfte deftigheid ont-
aardet, als of die wel van Vrouwen gehanteert konden
worden, als zynde een werk niet van dapperheid, maar
van pragt en koften. De Roomze deftigheid, prysweer-
diger dan de Spartze naakte dertelheid, maakte, dat
AUGUSTUS de Vrouwen, zelf de Nonnen van Vefta, Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 17
verbood de Spel-vegters te koomen kyken, niet tegen-
ftaande zy eerbaarder toegeftelt, en ten minften om haar
fchaamdeelen met een gordel bedekt waaren. Edog het
monfter der menfchen NERO verwoefte deze inzettin-
ge van AUGUSTUS. Hy nodigde, zegt Suetonius, tot Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 18
de beschouwinge der Speel-ftryders de Veftaalze Maagden;
wyl ’t de Priefterinnen van de Olympize Ceres toegeftaan is,
die te aanfchouwen. Met zyn dood is buiten twyffel dit
gebruik wederom te niete gedaan.
§. IX.
Ook wierd tegen de fpeel-tyd order geftelt tot verjaa-
ginge der vliegen, die anders in zulken gedrang en hitte
zo Speelers als Kykers onlydelyk plaagden. Dit gefchied-
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 13 – AEfchines Ep. 4.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 14 – Pindarus Olymp & ibi fcholia.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 15 – Plutarch. in Agefilao § 31.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 16 – Pafchal. de Coron. l. 6. c. 29.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 17 – Sueton. in Auguft. cap. 44.
Eerste Boek – Hfst. IX. § VIII. 18 – Idem in Nerone cap. 12.
Boek – pag. 115
de door ’t offeren aan JUPITER , den Vliegen-
verdryver, gelyk de Eleërs Hem noemden. Wat won- Eerste Boek – Hfst. IX. § IX. 19
der, dat rook en damp de vliegen verjoeg ! Dit nu zouw
zyn oorfprong gehad hebben van HERCULES ALC-
MENE Zoon, dewelke, niet konnende met fimpelyk
aan JUPITER te offeren de vliegen verdryven, aan
JUPITER den Vlieg-verdryver offerde: onzeeker, zegt
Paufanias, of Hy dat eerft uitvond, dan of Hy ’t uit
overleeveringe had. Tot deze offerhande moeft wit po-
pulier-hout gebruikt ende gebrand worden; ook al ter
navolginge van HERCULES, nadien ook die met zul-
ken hout de bouten der offer-dieren hadde doen verbrand-
den; dat Hy ook eerft in Grieken gebragt hadde, uit
THESPROTIS namelyk van ontrent de vloet ACHE-
RON, waar de populier veel wies; waarom ze Home-
rus de Acheroize Populier noemde. Zie Paufanias bree-
der.
§. X.
Onderwylen hadden ook de Liefhebbers, die niet de
fpeelen kyken, maar verrigten zouden, hunnen naamen Eerste Boek – Hfst. IX. § X. 1
moeten laaten aanteikenen op de Olymp-rol, die ook mif- Eerste Boek – Hfst. IX. § X. 2
fchien overal afgekondigt en aangeflaagen wierden: e-
ven als te Romen niet flegts de tyd en dag van ’t MU-
NUS of degen-fpel, maar ook de naamen van de Degen-
fpeelers op een rolle geftelt en verkondigt wierden. De-
ze opfchryvinge wierd genaamt: befchryvinge, Eerste Boek – Hfst. IX. § X. 3
de daadt zelfs befchreeven te worden, de
opgefchrevene , derzelver tegen-ftreevers
. Haare naamen moeften ze niet alleen opfchryven
laaten, maar ook haar Afkomfte en Vaderland, dat is te
zeggen, uit wat Griexe Staat (want het moeften Grieken
en vrye zyn, gelyk beneeden gezegt worden zal) zy
hergekomen waaren, moeften zy laaten aanteekenen,
gelyk nog daar en boven in wat zoorte van fpel zy ge-
Eerste Boek – Hfst. IX. § IX. 19 – Paufan. lib. 5.
Eerste Boek – Hfst. IX. § X. 1 – Faber Agon. lib. 3. cap. 18.
Eerste Boek – Hfst. IX. § X. 2 – Ariftides Orat. 1.
Eerste Boek – Hfst. IX. § X. 3 – Lucilius Anthol. l. 2. c. 1.
Boek – pag. 116
dagten te ftryden, naa HELIODORUS getuigeniffe. Eerste Boek – Hfst. IX. § X. 4
Die nu haar naamen hadden laaten aantekenen, hadden
geen verlof om agter te blyven, maar moeften noodza-
kelyk verfchynen. ’t Welk Pafchalius uit verfchei- Eerste Boek – Hfst. IX. § X. 5
den Schryveren beweezen word.
§. XI.
Zonder twyffel, maar daags voor ’t fpel, wierden de-
geene, die zig op de rolle hadden laaten opfchryven,
van de Bewinds-Mannen in een plaats vergadert; Die ‘er
voorts eene probatie, examen, onderzoek naa de
vereifchte hoedanigheden omtrent in ’t werk ftelden.
Deze onderzogten dan 1. Of zy Grieken waaren. Dit
blykt klaarlyk uit ’t gene Herodotus verhaalt, zeggen- Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 1
de: want als Alexander zig daar toe (’t Olymp-fpel) begaf, Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 2
wierd Hy verhindert van de Mede-loopers, om dat ze ont-
kenden dat dit een Stryd-fpel was van Uitheemzen, maar van
Grieken: maar als Hy openbaar bewees een Argiver te zyn,
is Hy een Griek geoordeelt. e. f. v. 2. Of zy egt gebooren
waaren, en haar wettige Ouderen konden aanwyzen:
even als ook de egte wettigheid by de Cretenzen vereifcht
wierde, zouw jemant tot de Oeffen-fpeelen toegelaaten
worden, na ’t getuigeniffe van Ariftoteles. Dat nu ook Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 3
de Olymp-Bewinds-Heeren een egte wettigheid eifchten,
blykt genoegzaam uit het verhaal van Euphrades The- Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 4
miftius, zeggende, dat ze niemant toelieten, ’t en zy
Hy konde toonen ,
,
, dat is, zyn Vader, ende Moeder, en een
onbefprooken wortel van uitfpruitinge. Hier van daan wil-
den fe ook PHILAMMON niet toelaaten, ’t en zy Hy
zyn geflagte en wettigheid bewees; ’t welk Hy toen
door geen andere blyken doen konnende, moeft Arifto-
teles ’er voor getuigen, ja ook dat niet genoeg zynde
Hem voor zyn Zoon aannemen Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 5
,
, zegt Hyginus. Ziet Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 6
Eerste Boek – Hfst. IX. § X. 4 – Heliod. AEthiop. lib. 4. fub initio.
Eerste Boek – Hfst. IX. § X. 5 – Pafchalius l. 6. c. 10.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 1 – Herodotus in Terpf.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 2 – Faber l. 3. cap. 12. in fine.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 3 – Ariftot. Polt. l. 2. c. 5.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 4 – Themift. Orat. 1.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 5 – Hyginus
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 6 – Fab. 261.
Boek – pag. 117
hier meer van by Faber. 3. Of ze vrie waaren; naadien Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 7
geen Slaaven weerdig geoordeelt wierden ’t groote Stryd-
fpel te handteeren: tot andere egter wierden ze toege-
laaten, als uit Artimidorus blykt, die ook zegt, dat zo Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 8
wanneer een Knegt droomde, dat Hy den Olymp-wed- Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 9
loop liep, daar door Hem de vrieheid zouw beteekent
worden. 4. Of ze eerlyke en deugdige lieden waaren, die Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 10
van quaade feiten zuiver ftonden: gelyk ’t dan ook te
SPARTA fchande was, een Ondeugd tot zyn Huisge-
noot, en , dat is, Mede-ftry- Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 11
der in het perk, te hebben. 5. Of zy de kindsheid ont-
waffen, en van vereifchte jaaren waaren (niet tegenftaan-
de ook by verloop van tyden, t. w. op den 37ften O-
mymp-tyd Kinderen met Kinderen te fpeelen toegelaaten
wierde, en geen wonder, want ook wierden met tyds
verloop der Vrouwen Stryd-fpeelen ingevoert) ’t welke Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 12
genoemt wierde een onderzoekinge naa ’t
ouderdom. 6. Of zy tien maanden zig geoeefent, en de
voorfpellen dertig daagen neerftig waargenoomen hadden,
en alles gedaan, ’t gene omtrent de oeffenigne, ont- Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 13
houdinge van fpys en byflaap, lydzaamheid, e. f. v. de Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 14
wetten eifchten. En voorts 7. of zy volgens de wetten Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 15
wettig met agterlaatinge van alle lift en bedrog de fpee- Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 16
len vieren zouden. En deze laatfte ftukken moeften ze
met eede, zweerende op de ballen van een verken by
JUPITER, toegenaamt HORCIUS, welke met bei-
de handen den blixem, tot verfchrikkinge der meinee-
dige, hield, beveftigen.
By deze dingen moeften nog koomen de
, literae commendatitiae, brieven van voorfchryvinge, (*)
(*) De Apoftel Paulus gewaagt ook van ,
brieven voorfchrijvinge 2 Cor. 3: 1. behoeven wy ook, gelyk zom-
mige, brieven van voorfchrijvinge aan u, ofte (brieven) van voorfchry-
vinge van u ? Zonder twyffel met zinfpelinge op de voorfchry-
vings-brieven, die men naa de Olymp-fpeelen mede nam.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 7 – Faber l. 3. c. 18.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 8 – Artimid. l. 1. c. 64.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 9 – Idem ibidem c. 60.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 10 – Pafchal. lib. 6. c. 5.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 11 – Xenophon in Rep. Laced.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 12 – Pafchal. l. 6. c. 10.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 13 – Chryfoftomus over 2 Tim. 2: 5.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 14 – Bafilius in Afcetic.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 15 – Faber lib. 3. c. 1.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 16 – Paufan. lib. 5.
Boek – pag. 118
om de perzoonen aan te pryzen, die egter niet geopent
wierden voor ’t eindigen van ’t fpel, en na bereids den
prys teogedeelt was; ten einde de Rigters niet gecorrum- Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 17
peert mogten worden: Rigters, zeg ik, die wegens hun- Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 18
ne onzydigheid en regtveerdig oordeel over al, en ten Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 19
voorbeeld van andere zeer hoog gepreezen wierden: hoe- Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 20
wel ’er de Spartaner Koning AGIS mee fpottede:
,
,
,
: dat is; zom-
mige pryzen de Eleërs, als of ze de regtveerdigfte zyn we-
gens het Olymp-fpel: maar wat groots (zegt Hy) of wat won-
ders doen zy, indien ze om jeder vyfde jaar alleen op een dag
regtveerdigheid gebruiken ?
Voorts wierden zy door ’t Schouwburg van den
PRAECO, Uitroeper, omgeleid, en van Hem uitge-
roepen, of jemant tegen die en die, en zyne bygebrag-
te ftukken jets in te brengen wifte. Dit toont ons klaar
genoeg J. Chryfoftomus, zeggende: Ei lieve ! zeg: in Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 21
de Olymp-fpeelen ftaat ’er de Uitroeper niet, met een fterke
ftemme fchreeuwende; of jemant dezen kan befchuldigen, dat
Hy een flaaf zy, of dief, of andere ondeugdelykheden onder-
havig ? En elders: die naa dien Schouw-burg willen, ko- Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 22
men niet eer tot de Stryd-fpeelen, als na haar de Uitroeper
in ’t aanzien van alle omleidde, roepende en zeggende; is ’er
jemant, die dezen befchuldigt ? e. f. v.
Dit alles zonder ftuitinge verrigt zynde, wierden de
Stryd-fpeelers zo verre voor beproefde gehouden, (*)
(*) Wanneer de H. Paulus zegt 1 Cor. 9: 27 op dat ik niet ee-
nigzins, daar ik anderen gepredikt heb, zelf verwerpelyk en worde
( ) meent Drufius, dat die fpreekwyze ontleent
is van het zilver, ’t welk van zyn fchuim niet gezuivert is: gelyk zo
de LXX. zeggen Spr. 25:4. Jef. 1: 22. Grotius
is over Rom. 1: 28. van ’t zelfde gevoelen, trekkende nog aan
Tit. 1: 16. Hebr. 6: 8. ’t Is waar, de woorden ,
,
worden wel tot de bergftoffen te huis gebragt;
maar wanneer wy de plaatze 1 Cor. 9: 27. regt inzien, merken
wy ligt, dat de Apoftel blyft in de zinfpeelinge op het Olymp-velt,
gelyk Hy gedaan had vs. 24, 25, 26. Zo gevoelen ook Urfinus,
Hammondus, en anderen. Ziet ook Lydius cap. 16. en 43. Zom-
mige meinen, dat hier ook op gezinfpeelt wort Rom. 5: 4.
2 Cor. 2: 9. en 13: 5, 6, 7. Tim. 2: 15.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 17 – Faber l. 3. c. 23.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 18 – Lydius Agon. facr. c. 31.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 19 – Dio Chryfoft. in Rhodi. aca.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 20 – Plutarchus Apopht. Lacon.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 21 – J. Chryfoftomus in Ep. ad Hebr. & ad Pop.
Eerste Boek – Hfst. X. § XI. 22 – Antioch. homil. 21.
Boek – pag. 119
dat zy weerdig en bequaam waaren, om tot de Stryd-
fpeelen toegelaaten te worden, gelyk ook gefchied-
de.
§. XII.
Nog meer dingen, de toerufting aangaande, gebeur-
den ’er, zo ten deele kort voor de fpeel-houdinge, ten
deele zelfs op den morgen-ftond en dag van dien. Want
de beproefde Speelers moeften nu toegeruft worden tot
de daadelyke fpeelen. Derhalven nu moeften ze worden
ontkleedt, ja geheel naakt uitgetogen, hoewel ze te vooren
ontrent haar fchaam-deelen met een gordel of fchortzel
by de Grieken, fubligaculum en cingulum by de
Latynen genaamt, aangedaan wierden, gelyk voor de-
zen bereids is gezegt. By de Romeinen wierden behalven
de ATHLETEN, Stryd-fpeelers, ook de GLADIA-
TORES, degen-vegters naakt ontkleedt, dog teffens
wederom met een gordel voorzien, en haare uitgeto-
gene kleederen in het , fpoliarium, dat is, die
plaatze in ’t Gymnafium, daar ze zig ontkleeden (’t welk Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 1
ook exfpoliare genaamt wierde) henen geworpen. Dus
leidden dan de Stryd-fpeelers met haare kleederen alle
laft, (*) die haar anderszins in ’t loopen, worftelen,
e. f. v. belemmeren zouw, volkomen af.
(*) Wanneer de Apoftel Hebr. 12. 1. met zinfpeelinge op de
Lopers in de Loop-bane, zegt, laat ons afleggen alle laft,
, zoude men mogen denken, dat Hy zyn oog had en
op den laft en zwaarte des lichaams, die zonderling den Loper in den
weg was, en op alle laft en zwaarte van kleederen, welke ook de
Loperen zeer konden belemmeren: gelyk het woort
meeft in het Nieuwe Teftament op kleederen opzigtelyk is. Of men
moeft denken, dat de Apoftel door het afleggen van alle laft doelt
op de zwaarte des lichaams, en door het afleggen van de zonde,
die ons ligtelyk omringt op het afleggen van kleederen ’t Welk te
ftellen zo vreemt niet en is. Ziet ook Lydius cap. 19. en 28.
Adami Obferv. Theol. Phil. p. 388. & c.
Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 1 – Gruterus in vol. p. 489.
Boek – pag. 120
Daar en boven wierden de Worftelaars (niet de Loopers Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 2
nog Vuift-vegters en andere) na de ontkleedinge gezalft Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 3
met olie, (*) of liever met een CEROMA, dat is, Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 4
mengzel uit olie, ftof en was. Van welk CEROMA Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 5
Martialis op verfcheiden plaatzen gewaagt. Ook wierd Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 6
dit mengzel wel HAPHE genaamt: waar van daan
Martialis zeggen, flavefcit Haphe, de Haphe is, of word
geel. En fchynt dit woord te koomen met agterlaatinge
van de laatfte letter van ’t Hebreefe ftof, dat ver-
maagfchapt is met ’t werk-woord worftelen, als
Jacobus Lydius in de op kant geteikende plaats uit
Gen. 32. koomt bewyzen. De olie wierd ook wel zui-
ver gebruikt, en ’t ftof ’er naderhand in geftrooyt: ‘t
Stof zeg ik, ’t welke in ’t CONISTERIUM (van J.
Pollux geheeten) bewaart wierde, wordende by
de Romeinen uit verfcheiden geweften aangevoert, zynde
’t vermaardste ’t Puteolaanfe en ’t AEgyptife. Dusdanig dee- Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 7
de NERO in plaats van koorn aanvoeren, naa ’t verhaal
van Suetonius: Gelyk ook Plinius verhaalt, dat NE- Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 8
ROOS vrygemaakte PATROBIUS allerfynft zand, niet
(*) Lydius zegt cap. 8. dat Jac. 1: 21. voorkomende,
beteekent die vuiligheden, die van de met olie beftrekene en zweetende
Worftelaars uit het ftof van het worftelperk vergadert zyn.
Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 2 – Faber l. 2. c. 5.
Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 3 – Mercurialis lib. 1. cap. 8.
Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 4 – J. Lydius Agon. c. 8.
Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 5 – Plinius l. 21. c. 19. en lib. 28. cap. 9.
Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 6 – Martialis lib. 4. Epigr. 19 en lib. 7. Epigr. 66.
Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 7 – Suetonius in Ner. cap. 45.
Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 8 – Plin. H.N. l. 35. c. 13.
Boek – pag. 121
veel minder als ’t Puteolaanfe ftof, van de Nyl toegevoert
hebbe: gelyk ook dat twee Veld-heeren van Alexander,
CRATER naamelyk en MELEAGER, dusdanig ftof
onder de krygsbehoeften met zig hebben gefleept. Mer- Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 9
curialis meint, dat niet het geheele CEROMA uit olie,
ftof en was gemengt, maar zonderling dit ftof HAPHE
is genaamt, als zynde ’t Griexe , dat is, vattinge,
om dat dit ftof de gefmeerde lichamen vatbaar maakte;
die ook gemelde plaats van Martialis te berde brengt, Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 10
beneffens nog eene andere uit Seneca, zeggende: à Ce- Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 11
romate nos Haphe excepit: dat is; na de zalvinge is ons ‘t
ftof toegebragt. Hoe ’t zy, de olie wierd gebruikt, om
de leeden fmydig en veerdig te maaken, en voor ver-
rukkinge te bewaaren; ’t ftof, om ze te maaken ftruif
en vatbaar, hoewel andere ook de fterk-maakinge en an-
dere dingen voorwenden; ’t was, om de olie, hitte en
’t overtollig zweet binnen de pooren te houden: of
ook diende het miffchien na de olie voor de grond, op
welke de HAPHE, of zand, ftof, hegten konde.
§. XIII.
Maar degene, die gewapent loopen moeften, (van wel- Eerste Boek – Hfst. X. § XIII. 1
ke loop wy beneden breeder zullen handelen) moeften
toegeruft worden met de vereifchte wapenen, welke
waaren fchild, borft-wapen, helm, fchoenen.
§. XIV.
Gelyk mede te denken is, dat de Paard- en Wagen-
renners vooraf met alle noodwendigheden en cieragien
toegeruft zyn.
§. XV.
Onderwylen wierden ook de Vuift-vegters, om nu niet
te fpreeken van haare andere toeruftingern, aangedaan en
uitgedoft met haar CAESTUS, waar van wy op zyn
plaats zulle fpreeken.
Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 9 – Mercurialis loc. cit.
Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 10 – Martialis lib. 7. Epigr. 66
Eerste Boek – Hfst. X. § XII. 11 – Seneca Epift. 57.
Eerste Boek – Hfst. X. § XIII. 1 – l. 1. c. 11.
Boek – pag. 122
§XVI.
Voorts wierden ’er gebeeden en offerhanden om de over-
winning aan de Goden gedaan. Dit blykt klaarlyk uit
hetgene Clemens de Alexandriner zegt van een zeer ver- Eerste Boek – Hfst. X. § XVI. 1
maard Stryd-fpeeler, dewelke, zig naa het beeld van den
Pifeefen JUPITER wendende, dit uitboezemde:
,
,
,
,
dat is; indien ik, o
Jupiter, alles behoorlyk gedaan hebbe, om dezen ftryd te on-
dergaan, ’t gene voor af gedaan worden moefte, geev my dan
regtveerdelyk de overwinninge. Ja om de overwinninge te
verkrygen, wierden zomtyts by ’t gebedt beloften gedaan
van beelden op te regten, fchilden en diergelyke gaaven in
der Goden tempelen te ftellen, welke gaaven van daar
genaamt zyn. Zo verhaalt Ephorus by Dio- Eerste Boek – Hfst. X. § XVI. 2
genes Laërtius van een zeker PERIANDER dit navolg-
gende: ,
,
,
.
,
,
,
dat is; Maar ook verhaalt Ephorus, dat Hy
belooft hebbe, zo Hy in ’t Olymp-fpel met het vier-fpan over-
won, een gouden beeld te zullen oprigten. Overwonnen heb-
bende, ende bloot van gout, zag Hy op een zeker feeft de
Vrouwen opgeciert: dies naam Hy haar alle cieraad af, en
zond het ten gaave heenen.
§XVII.
Voor den aanvang des fpels moeften ook de Speel ftry-
ders looten, om in ’t loopen, vuift-vegten, worftelen
e. f. v. tot tegenftrydige paaren gebragt te worden;
gelyk meede om de plaatze, aan welke voor de Lopers
en Wagenaars zeer veel geleegen was, nadien degene,
die de eerfte plaats bequamen, korter kreits om de Mete
te loopen hadden. De wijze van de lootinge, om elk
Eerste Boek – Hfst. X. § XVI. 1 – Clemens Alex. lib. 2. c. 8.
Eerste Boek – Hfst. X. § XVI. 2 – D Laërtius lib. 1. in Periandro.
Boek – pag. 123
zyn tegenftreever te doen verkrygen, en de paaren uit
te maaken, befchryft Faber en Pafchalius, welke laat- Eerste Boek – Hfst. X. § XVII. 1
fte dus kavelt: Verders gingen ze tot het Stryd-fpel, op die Eerste Boek – Hfst. X. § XVII. 2
wijze als Lucianus met deze woorden verhaalt. Een gouden Eerste Boek – Hfst. X. § XVII. 3
kruike word dien God (wiens fpel namelyk het was) in ’t mid-
den geftelt. In deze worden eenige kleine looten, van grootte
byna las boonen, met letteren befchreeven, geworpen. Twee
nu worden alle beide befchreeven met de letter . A. Op twee
ftaat . B. Op twee andere
. G. en op dezelve wijze wor-
den de andere befchreeven, zo ’er meer Spel-kampers zyn,
zo dat altyd twee looten zyn gemerkt met dezelfde letteren.
Daarna koomen de Stryd-fpeelers een voor een, en doen bid-
dende beloften aan Jupiter. Een jeder fteekt zyn hand in de
kruike, neemt ’er een lot uit, en na dezen doet ook zo een
ander. By jeder ftaat eenen, met een roede in de uitgeftrek-
te hand, om te beletten, dat de letteren, die uitgetrokken
zyn, niet gelezen wierden. Als jeder zyn lot heeft, dan
gaat de Alytarches, zo ik denke, of een uit de Regters (want
’t geheugt my niet te wel) om, en onderzoekt en beziet de
looten der in ’t ronde ftaande. En dus laat Hy degene die A.
heeft met een ander die A. heeft tot den worftel-ftryd, of
worftel- en vuift-ftryd in. Daar na op dezelve wijze degene,
die B. getrokken heeft met een ander van dezelfde letter.
Welke order om de Stryd-fpeelers te voegen ook onderhouden
word in andere die gelyk-letterde looten getrokken hebben: na-
melyk zo verre der Stryd-fpeelers getal effen of gelyk is, als
agt, of vier, of twaalf: maar zoo ’t oneffen is, als vyf,
zeven, negen, zo word een lot met een overtallige letter, die
geen overeenkomftige heeft, beneffens de andere in den kruik
geworpen. Die dezen getrokken heeft zit vooraan, wagten-
de tot dat de andere den ftryd voleindigt hebben: want Hy
heeft geen letter, die met de zyne overeenkomt. En dit is
een over-groot geluk van een Stryd-fpeeler, nadien Hy met
volle kragten tegen de afgeflaafde flegts heeft te kampen.
Eerste Boek – Hfst. X. § XVII. 1 – Faber Agon. l. 1. c. 24
Eerste Boek – Hfst. X. § XVII. 2 – Pafchalius de Coron. l. 6. c. 12.
Eerste Boek – Hfst. X. § XVII. 3 – Lucianus Herm.
Boek – pag. 124
Waar uit te zien is, dat deze oneffene tegen de laatfte
in ’t perk daalen moefte.
§XVIII.
Daar op hadden ze de Spel-Regters en Bewinds-Mannen
met alle eerbied en ontzag aan te fpreeken en te eeren.
Zo verhaalt Suetonius, dat zelfs NERO, hoewel een
Keizer, zo wanneer Hy tegen gewoonte ’t Muzijk-fpel
onder de Olymp-fpeelen drong, zig niet ontzien heeft,
als Hy namelyk voor Speeler gaan zouw, de Regteren
eerbied te bewyzen. Judices autem prius, quam inciperet, Eerste Boek – Hfst. X. § XVIII. 1
reverentiffimè alloquebatur, omnia fe facienda feciffe, fed e-
ventum effe in manu fortunae: illos ut fapientes & doɛtos Vi-
ros fortuita debere exludere. Dat is; dog Hy fprak de Reg-
ters aan ten eerbiedigften, dat Hy alles wat te doen was ge-
daan had, maar dat de uitkomfte lag aan de fortuine: en dat
zy als wijze en geleerde Mannen de toevallen moeften uit-
fluiten. Dio verhaalt, naa ’t zeggen van Cafaubonus, Eerste Boek – Hfst. X. § XVIII. 2
dat Hy ten toneele komende tot de Regters zouw gezegt
hebben: dat is; myne Heeren,
hoort My lankmoedelyk.
§XIX.
Edog de Regteren en Bewinds-Mannen hadden ’t tot
haaren lafte, de nu bereids ftryd-veerdige met moed ge-
vende woorden te verfterken, en als een hert onder den
gordel te fteeken, t. w. op deze wijze: Eerste Boek – Hfst. X. § XIX. 1
,
dat is; doet niets ligt-
veerdig, nog dat ontaart, en gaat moedig heenen. ’t Welk Eerste Boek – Hfst. X. § XIX. 2
niet veel verfchilt van de aanfpraak in de Pythife en Ift-
mife fpeelen, die zig dus toedroeg: ,
dat is; gaat henen in ’t perk, en
toont u Mannen, op dat gy overwint. Daar op ging dan
een jeder henen, en de daadelyke verrigtingen des Stryd-
fpels naamen aanvang: van welke het tweede Boek ons
breeder vertoog doen zal. En hier mede is dit eerfte
Eerste Boek – Hfst. X. § XVIII. 1 – Sueton. in Ner. cap. 23.
Eerste Boek – Hfst. X. § XVIII. 2 – Cafaub. ad loc. cit.
Eerste Boek – Hfst. X. § XIX. 1 – Faber Agonift. l. 2. c. 31.
Eerste Boek – Hfst. X. § XIX. 2 – Pafchalius de Cor. l. 6. c. 10.
There are no comments published yet.