TWEEDE BOEK,
HANDELENDE
VAN DER
OLYMP-SPEELEN
VERSCHEIDENE SOORTEN
EN BEDRYVEN.
_____________________________________
EERSTE HOOFT-STUK.
Ren-loop, die te voete gefchiedde. Der Lopers
opeifchinge en waarfchouwinge om te lopen. De
plaats, van waar de loop begon. Stadiodromi.
Hunne fnelheit. Het eind-perk. Diaulo-
dromi. Dolichodromi. Oplitodromi. Der
Lopers voornaamfte bezorginge.
§. I.
Tot dusverre hebben wy gefproken van
de oorfprongen en toeruftingen der Speelen.
Nu van de Speelen zelve.
§. II.
Onder die hadde de Ren-loop in ’t O-
lymp-perk de oudfte voortogt. Hier van
dan fchryft Paufanias: Tweede Boek – Hfst. I. § II. 1
Tweede Boek – Hfst. I. § II. 1 – Paufanias lib. 4.
Boek – pag. 126
,
,
dat is; Polychares de
Meffenier was wegen alle andere dingen zeer doorlugtig: en
Hy verkreeg in de Olymp-fpeelen de overwinninge, als de E-
leënfen de vierde Olymp-ftryd beftierden: en was de Stryd
maar alleen over de Wed-loop: deze nu won Polychares. Als
IPHITUS de vervallene fpeelen herftelde, herftelde Hy
voor alle de Wed-loop in welke COROEBUS overwon. Tweede Boek – Hfst. I. § II. 2
Ziet Strabo. Hier vandaan heeft Plutarchus zeer wel aan- Tweede Boek – Hfst. I. § II. 3
gemerkt, dat alle Stryd-fpel, behalven de Wed-loop,
flegts voor eenig byvoegzel en latere vindinge te houden
zy. Dit getuigt ook Pafchalius. ’t Was derhalven noot- Tweede Boek – Hfst. I. § II. 4
fakelyk, dat zy allereerft door de Uitroepers ftemme op-
ge-eifcht wierden, en op de opeifchinge te voorfchyn
quamen. Deze opeifchinge door den Roeper, gefchie-
dende miffchien op een voorafgaande trompet-geschal
wierd , de vroe-morgens-uitroep, gehee-
ten, in tegenftellinge van den , mid-
daagzen uitroep. Want gelyk ’er een vroe-morgens-uit-
roep gefchiedde, om de Wed-loop, en andere ligte fpeelen,
die voormiddag gefchieden moeften, te vieren; zo ge-
fchiedde ’er ook een middaagze, ter vieringe van de
zwaare fpeelen, die ’s namiddags te houden ftonden. Van
deze dingen mag men zien ’t gene Faber uit Homerus, Tweede Boek – Hfst. I. § II. 5
Sophocles, Paufanias, Plutarchus, Heliodorus, en an-
dere aangeteekent heeft.
§. III.
Na de gedane opeifchinge ftelden zig buiten twyffel
de Wed-lopers op de begin-plaatze. Die begin-plaatze nu
wierd BALBIS, en
APHETERIA,
dat zo veel zegt als , de zendinge der
Lopers, geheeten. Deze word op Griex ook , Ka-
non, en , gelyk op Latyn LINEA, REGULA, Tweede Boek – Hfst. I. § III. 1
Linie, Regel, en LINEA ALBA, dat is, witten regel,
Tweede Boek – Hfst. I. § II. 2 – Strabo lib. 8.
Tweede Boek – Hfst. I. § II. 3 – Plutarchus Sympof. lib. 5. quaeft. 2.
Tweede Boek – Hfst. I. § II. 4 – Pafchalius de Cron. l. 6. c. 23.
Tweede Boek – Hfst. I. § II. 5 – Faber Agonift. l. 1. c. 30
Tweede Boek – Hfst. I. § III. 1 – Lyd. Agonift. Sacr. c. 7.
Boek – pag. 127
geheeten. Hier op ftonden de Lopers, wagtende naa het
druifchende neervallen van de HYSPLENX,
dat is, Schot-deure, en naa ’t geeven van ’t laatfte zein-
teeken: ’t welk buiten alle tegenfpraak nu ’t hel-klin-
kende bafuin-gefchal was (*). Dit blykt genoegzaam uit
Philoftratus: als Hy de vloeyende rede aan POLEMON Tweede Boek – Hfst. I. § III. 2
by de fchelle bafuine des Olymps-fpels gaat vergelyken,
zeggende: ,
,
,
dat is;
edog de redeneer-trant van Palemon was driftig en ftrydbaar,
en wakker klinkende, niet min, dan een Olymp-trompette.
Uit dezen hoofde gewaagt ook Virgilius van een Trom- Tweede Boek – Hfst. I. § III. 2
pet by ’t befchryven van AENAS roei-fpel:
Et tuba commiffos medio canit aggere ludos:
Dat is, volgens Vondel,
De Velt-trompetter blaaft de fpeelen, eerft begreepen,
Van eenen heuvel in.
En daar by ’t gewagen van fyn Ren-fpel:
Locum capiunt, fignoque repente Tweede Boek – Hfst. I. § III. 4
Corripiunt fpatia audito, limenque reliquunt.
Dat is:
Elk nam ftant op ’t fteken der trompet
de Ren-leus, schootenfe de lyn uit e. f. v.
(*) Lydius Agon. Sacr. wyft ons op 1 Cor 14: 8. Indien de ba-
fuine een onzeker geluit geeft, wie zal hel tot den kryg bereiden ? Wan-
neer Hy fpreekt van het teeken, dat door het Bafuin-geklank den
Kamp-vegters wierd gegeven, zynde het woord van
eene zo ruime betekenis, dat het ook wel op de Speel-ftryden kan
worden toegepaft. Anderen evenwel denken, dat Paulus zin-
fpeelinge maakt op ’t gene Mozes belaft wierd aangaande de zil-
vere trompetten Num. 10: 2. enz.
Tweede Boek – Hfst. I. § III. 2 – Philoftratus in Polem.
Tweede Boek – Hfst. I. § III. 3 – Virgil. AEneid. lib. 5. vs. 113.
Tweede Boek – Hfst. I. § III. 4 – Virgil. AEneid. lib. 5. 315. 316.
Boek – pag. 128
Ook waaren ’er in ’t Olymp-velt CARCERES, gevan-
geniffen, waar uit, als van de begin-plaats, de Paarde– en
Wagen-renners quamen ftuiven. Voor dezelve was een
touw gefpannen, die de Renners binnen hield. ’t Schynt
uit Paufanias, dat een kopere Arent en Dolphyn de eind- Tweede Boek – Hfst. I. § III. 5
den hielden: edog als de Arent door een zeker Machine
met uitgebreidde vleugelen zig van ’t altaar, waar op hy
ftond, verhefte, en door een ander Machine de Dolphyn
naa beneden plofte, wierde het touw geflaakt, en de
deuren geopent, en daar op fchooten Paard en Wage-
nen uit. Dit zoude eenen CLEOETAS eerft uitge-
vonden, dog ARISTIDES verbetert hebben. Op de-
zelve wyze bynaa was ’t by de Romeinen ook gefteld in
opzigt van haar CIRCUS, en defzelfs Paard- en Wagen-
renningen. Want in des CIRCUS eene einde, t. w. niet
het ovaal, maar regte, waaren, zegt Oudaan, CAR- Tweede Boek – Hfst. I. § III. 6
CERES, dat is gevankeniffen, om dat ze in dezel-
ve, tot het gegevene teeken der Ren-loop opgehouden wier-
den, zynde twaalf in getal, of met twaalf poorten afgebeelt,
hoewel ’er in ’t eerfte alleen vier, zedert onder Domitianus
zes in gebruik geweeft zyn. Zes waaren dan uit de twaal-
ve tot gebruik, maar de andere zes dienden flegts om
welvoegzaamheid en gelykheid van beide zyden der
groote poorte uit te leveren, gingen egter open teffens
met de andere. Voor de CARCERES ftonden twee
HERMULAE, dat is, Merkuurs-beeldekens, borft-ftuks-
wyze, dewelke een touw voor de deuren fpanden; ’t zy
om de deuren daar mede te fluiten, gelyk Jul. Caef. Bul- Tweede Boek – Hfst. I. § III. 7
lingerus en Caffiodorus willen; ’t zy om na geopende Tweede Boek – Hfst. I. § III. 8
deuren door den gefpannen keten de uitgang tot op het
gegeven teeken, t. w. het zwaayen van de MAPPA,
en den Trompet-kreet, te verhinderen, als Onuphrius
Panvinius denkt. Na de meininge van de eerfte wierden
dan de deuren geopent, wanneer door kunft de HER-
Tweede Boek – Hfst. I. § III. 5 – Paufanius lib. 6.
Tweede Boek – Hfst. I. § III. 6 – Oudaan Roomf. Mog. 6. t’ Zamenfpraak.
Tweede Boek – Hfst. I. § III. 7 – Jul. Caef. Bulling. de Circ. c. 14.
Tweede Boek – Hfst. I. § III. 8 – Caffiodorus loc. cit.
Boek – pag. 129
MULAE de keten door de handen lieten flippen: maar
van de laatfte, dat zy ze na geopende deuren flippen
laatende alle verhinderinge wegnamen, en volle vryheid
aan Paard- en Wagen-renners gaven, om uit te loopen; Tweede Boek – Hfst. I. § III. 9
die, hoe ’t er om zy, ook thans uitborften en heenen
ftooven.
§. IV.
De Voet-lopers nu maakten hier op den aanvang. Tweede Boek – Hfst. I. § IV. 1
Deze waaren vierderlei, t. w. t. 1. , Stadiodro- Tweede Boek – Hfst. I. § IV. 2
mi. 2. , Diaulodromi. 3.
, Doli- Tweede Boek – Hfst. I. § IV. 3
chodromi. 4. , Hoplitodromi. Woorden, die Tweede Boek – Hfst. I. § IV. 4
in ’t vervolg opengelegt zullen worden.
§. V.
De , Stadiodromi waaren Lopers van een
ftadie, dat is, eenmaal ’t perk langs tot aan de Meete.
Deze loop was de eenvoudigfte, en ’t fchynt ons toe,
dat deze Lopers onder alle eerft begonden, de andere
op haar wyze haar navolgende. Zy begonnen eerft, zeg
ik, dog zo, datze maar zagtkens, (*) en pas voet voor
voet zettende, begonnen, t. w. om dus met ‘er tyd fnel-
ler te loopen, en ’t langer uit te harden. En datze zo
zagtkens begonnen, zegt Lydius, het uit den Uitlegger Tweede Boek – Hfst. I. § IV. 5
van Ariftophanes bewyzende.
(*) Op dit eerft langzaam en voet voor voet uitkomen van de
Lopers, koomt het Lydius bedenkelyk voor, of mogelyk Paulus
ziet, wanneer Hy Phil. 3: 16. (zo ook Gal. 6: 16.) fpreekt, niet
van een lopen, maar wandelen naar dien regel, . En het is
te meer waarfchijnlyk, dat den Apoftel daar op zinfpeelt, de-
wyl Hy aldaar ook het woort gebruikt, ’t welk (afkom-
ftig van een riet, Hebr.
een meet-riet) by den Grieken
beduidde dat afgepaalde perk in de Loop-ftryden, langs welke lo-
pen moeften, die den prys begeerden. Dog kan het woort
(van
, in ordre voorttrekken) dan ontleent zyn van de
Krygsknegten, die in hun gelit met gelyke fchreden ordentelyk,
en dus langzaam, voorttrekken, zonder ter regter of ter flinker-
hant te mogen afwyken. Paulus wil dan zeggen, dat de Chri-
ftenen naar het voorfchrift van de Evangelie-lere in hunne geefte-
lyke loop-baane moeten voortgaan en wandelen, beginnende en
doende alles met bedaartheid, bezadigt overleg en vermaak, als
ook met die voorzigtigheit, en ftantvaftigheid, dat ze door voor-
of tegen-fpoet niet afwyken ter regter of ter flinkerhant, en zo met
blydfchap in het goede toenemen en volherden.
Tweede Boek – Hfst. I. § III. 9 – Kipping. Ant. Rom. lib. 2. c. 6.
Tweede Boek – Hfst. I. § IV. 1 – Mercur. l. 2. c. 16.
Tweede Boek – Hfst. I. § IV. 2 – Faber lib. 1. cap. 9. 31. l. 2. cap. 35.
Tweede Boek – Hfst. I. § IV. 3 – Lydius Proleg.
Tweede Boek – Hfst. I. § V. 1 – Lydius Agon. c. 7.
Boek – pag. 130
Zy liepen dan, met der tyd den loop aanwaffende, Tweede Boek – Hfst. I. § VI. 1
zeer fnel, als vloogenze. Weshalven de Keizer AELI-
US VERUS naa ’t verhaal van Spartianus eenige ganfch Tweede Boek – Hfst. I. § VI. 2
fnelle Lopers met den naam van Winden, Noorde-Wind,
Oofte-wind, e. f. v. plag te noemen. Hier van daan wier-
den hun ook vleugels toegefchreeven. Te beeter konden
ze zulken vlugt neemen en uitharden, om datze aan den Tweede Boek – Hfst. I. § VI. 3
milt gefchroeyt waaren, die haar anders fteeken en ge-
vogelyk den loop beleten zouw.
§. VII.
Voorts renden zy voort op een Lynregt-
fpoor, (*) daar toe in ’t Ren-perk afgeteekent. Ziet Tweede Boek – Hfst. I. § VII. 1
wederom Lydius.
(*) Hoewel de meefte Uitleggers van oordeel zyn, dat den
Apostel Hebr. 12: 13. zyne vermaninge
, maakt regte paden voor uwe voeten, ontleent uit
Spr. 4: 26. alwaar de LXX hebben; .
Zo koomt het ons evenwel waarfchynlyk voor, dat Hy ook de
lynregte-fpooren der Griekfe Loop-baanen op het ooge heeft, die
ook toen den Hebreen niet onbekent waren. Te meer, om dat
Hy op die Loop-banen al van het eerfte vers af zyne toefpeelingen
had gemaakt. Ook fchynt de Apoftel daarop toe te fpeelen
Gal. 2: 14. ,
zy wandelden niet regt naa de waarheit des Euangeliums. Tegen wel-
ke overftaan ,
2 Petr. 2: 21. afkerende van het heilig gebot, dat hun voor-
gegevn was.
Tweede Boek – Hfst. I. § VI. 1 – Lydius in Proleg
Tweede Boek – Hfst. I. § VI. 2 – Spartianus in vita AElii veri.
Tweede Boek – Hfst. I. § VI. 3 – Plinius Hift. Nat. l. 11. c. 36.
Tweede Boek – Hfst. I. § VII. 1 – Lydius cap. 38.
Boek – pag. 131
§. VIII.
En dat naa de META, meete, welke zomtyds, zo
wel als de aanvang-ftreep, ook een linie was, dog ook
wel een vafte fteen of twee, of verheven fpitzen. Het
Loop-perk wierd , (*) STADIUM, Sta-plaats, ook
de Loop, dat is, Loop plaats, geheeten, ’t eerfte,
of om dat de vermaarde HERCULES onder eenen a- Tweede Boek – Hfst. I. § VIII. 1
dem zo verre liep, gelyk Onuphrius na A. GELLIUS Tweede Boek – Hfst. I. § VIII. 2
wil; of om dat op deffelfs eindftreep, linie, de Loper
ophield en ftilftond, ’t welk Faber verkieft. Die eerft
de uiterfte limiet of mete raakte hadde ’t fpel van zyn Me-
delopers gewonnen, moeft egter tegen de volgende weer
in ’t perk, en zo Hy ook daar baas fpeelde, al weder-
om tegen volgende, of anders degenen die dan over-
won; en zo voortaan tot de laatfte toe, wyl de laatfte
als Overwinnaar van alle met de hoogfte prys ftryken
ging.
§. IX.
De , DIAULODROMI, wierden zo ge-
naamt van , DIAULUS: wiens geheel aart en
ftuir ons tamelyk klaar van Aegidius Strauchius befchre- Tweede Boek – Hfst. I. § IX. 1
ven word in dezer voegen: “Den eenvoudige loop is Tweede Boek – Hfst. I. § IX. 2
op de viertiende Olymp-tyd toegevoegt de
(*) Paulus gebruikt ook dit woort: 1 Cor. 9: 24. met zinfpe-
linge op de Loop-banen der Grieken. Weet gylieden niet, dat die
in de Loop-bane lopen ( alle wel lopen, maar
dat een den prys ontfangt ? Vermits nu eens Hercules in eenen a-
dem eene ruimte van 125. paffen had afgelopen, wierd die de
lengte der Ren-bane geftelt. En van daar noemen de Grieken
eene weg-ftreek van 125 paffen, of 625 voeten, met den name
van . Ziet Joh. 6: 19. en 11: 18. Openb. 14: 20. en 21: 16.
Tweede Boek – Hfst. I. § VIII. 1 – Lydius cap. 22. en cap. 33.
Tweede Boek – Hfst. I. § VIII. 2 – A Gellius Noɛt. Att. lib. 1. cap. 1.
Tweede Boek – Hfst. I. § IX. 1 – Aegid. Strauch. Olymp. Agon §.12
Tweede Boek – Hfst. I. § IX. 2 – Videfis & Pafchal. l. 6. c. 13.
Boek – pag. 132
DIAULOS: want dus fpreekt Paufanias ter gemelder
plaatze pag. 301.
.
dat is; Dog op de vier-
tiende Olymp-tyd is ’er toegevoegt de loop van een dubbeld
perk, waar in een kroon van wilde olyf ontfangen hebben-
de als Overwinnaar henen ging Hypenus de Pifeër.
, Diaulos, wierde dit flag van fpel genaamt van
en
, dis en aulizefthai, ’t welk afdaalt
van , Aulos, door welke woord eigentlyk een
fluite beteekent word, en daar na een jeder lange en
uitgeftrekte ftreep, of een jeder figuir, die in ’t lange
uitloopt, hoedanig ook het Ren-perk was. De loop
nu word verdubbelt door ’t perk heen en terftont we-
derom te loopen. PAUSANIAS ELIAC. 1. pag. 320.
vergelykt de , Diaulos-loop, met de fchryf-
wyze, welke , dat is, met omgekeerde
regels (naa de herhaalde vooren, welke de Offen al
ploegende maken) gefchied: want een zeker kifte in
’t Olymp-veld, met letteren bemaalt, befchryvende,
zegt Hy;
.
,
.
’t Welk Romulus Amafaeus dus vertolkt: in arca inci-
fae prifcis literis &c. dat is; op de kifte zyn met oude let-
ters opfchriften gehouwen, ten deele in een regte en gewoo-
ne order ftaande, ten deele met een ommedraay: de Grie-
ken noemen dit . Want van ’t einde der boven-
fte regel 2 waayt zig thans de order tot het begin der vol-
gende woorden, t.w. op dezelve wys, als de dubbele loop,
die ze Diaulus noemen. Pindarus maakt gewag van
dezeftrydt in Pythionicis: want het tiende ftuk is
Boek – pag. 133
opgedragen aan HIPPOCLEAS de Theffalonicenfer
een Pilinneast. En over deze plaats van Pindarus ver-
klaart B. Schmidius p. 348. wat de te fchry-
ven zy, door wiens vergelykinge Paufanias de ,
Diaulon, uitgelegt hadde, t. w. de woorden te fchik-
ken op deze wyze
Dus verre Strauchius. Dog van de meergemelde fchryf-
wyze kan meer geleezen worden by Dicken- Tweede Boek – Hfst. I. § IX. 3
fon, welke getuigt uit Emphorion en Didymus, die
Voffius aantrekt lib 1. Gramm. cap. 34. dat op die wy-
ze SOLONS wetten, en
genaamt, ge-
fchreven zouden zyn geweeft, gelyk Hy ook een drie-
derlei fatzoen van deze fchryf-wyze te berde brengt,
t. w. aldus:
Ook dus:
Tweede Boek – Hfst. I. § IX. 3 – Dickenfon Delphi Phaenix. cap. 10.
Boek – pag. 134
Dan nog dus:
Als of ’er ftond, op dat wy kortheids-halven flegts
’t laatfte vertolken:
Godinne, my te zingen de verderflyke toorne van Achilles geeft
Welke duizenden van elenden den Grieken veroorzaakt
Heeft en veel heldaftige zielen ter hellen gezonden,
Dog haare lichamen ten pryze geworpen voor de honden.
§. X.
De , DOLICHODROMOI, hadden
dezen naam van , DOLICHOS. Dit nu bete-
kent lang, uitgeftrekt. Van daar by Homerus Tweede Boek – Hfst. I. § X. 1
, een lange fpieffe. ’t Word, zegt Scapula, ook van de Tweede Boek – Hfst. I. § X. 1
langheid des tyds gebruikt. Item lange hoope.
Defgelyx of
(by agterwaarts-trekking van
den Accent) een zeker ruimte van loop-plaats, twaalf, of
(volgens andere) vier en twintig ftadien lang. Verbloemt word
van de Bootzemaker EPICRATES de lof gezegt
, den langen loop door de jaren te rennen,
gelyk ook de Latiniften zeggen (’t leven) af te lopen, en ’s le-
vens afgelopen fpatie. Defgelelyx een zeker peul vrugt, Smi-
lax hortenfis, of Phafeolus (zegt Schrevelius), dat is, Tweede Boek – Hfst. I. § X. 3
Turxe-boone, wyl derzelver fchelle en fteel , dat is
lang is. Waarom, zegt wederom Scapula, zommige
uit Galenus door wortelkens of Turxe-boonen vertolken.
worden ook de veerffen genaamt, welke zy
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 1 – Homer.
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 2 – Scapula in voce
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 3 – Schrevel. Lexic. Graec. in voce.
Boek – pag. 135
Hypermetri, overmatige, te lange, noemen, en tot een Tweede Boek – Hfst. I. § X. 4
volgende fyllabe brengen mag, als dit by Maro:
Aut dulcis mufti Vulcano decoquit humorem,
Et foliis &c.
Zie hier van breeder ’t gene de doorlugte Scaliger aan- Tweede Boek – Hfst. I. § X. 5
geteekent heeft. Uit alles blykt, dat de Dolichus-loop
een lange loop beteekent: dat nog openbaarder word uit
het Griexe fpreek-woord: , zoek
de Dolichus niet in de ftadie, dat is, ’t lange niet in het kor-
te, of, maak u-zelven geen overtollige moeite. Gelyk me- Tweede Boek – Hfst. I. § X. 6
de uit de korts-wyl-fpreuk van Phocion over de zeege Tweede Boek – Hfst. I. § X. 7
van Leofthenes:
, dat de ftadie, of enkele loop, een fchoone
zaak was, maar dat Hy tegen des oorlogs Dolichus (verlen-
ginge) aanzag. Weshalven Suidas gedwaalt heeft, als
Hy zegt, dat de Stadie-lopers langer ftreek, dan de Doli-
chus-lopers, af te remmen hadden.
De lengte egter van de Dolichus-loop word verfchei-
delyk bepaalt: want zommige zeggen, dat fe eens zo
lang was, als die van ’t ftadium, dat is, enkele perk.
Daarom fpreekt ’er Mercurialis dus van: Hoewel ik weet, Tweede Boek – Hfst. I. § X. 8
dat ’er by Galenus ook van de Dolichus en Diaulus gewaagt
word, van welke Hy zegt, dat het eerfte by de Grieken een
landuirigen loop beteekene, welke egter ’t meefte deel der
Schryveren bepaalt tot een dubbelt ftadium —
De ftadie gevolgelyk was de loop van een ftadium: de Dolichus
van een dubbelt ftadium regt uit gelopen: de Diaulus was
ook zelfs van een dubbelt ftadium, edog met een omgekeerde
loop. Pafchalius egter bepaalt dezen loop tot de lengte Tweede Boek – Hfst. I. § X. 9
van vier ftadien: Eft autem, zegt hy uit Griexe Schry-
veren, de Dolichus is van vier ftadien.
Andere van zes, nog andere van twaalf ftadien, dan nog
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 4 – Virgil. Georg. lib. 1. vs. 295.
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 5 – Scaliger de art. poët lib. 2. cap. 32.
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 6 – Pollux lib. 3.
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 7 – Plutarch. in Phoc.
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 8 – Mercur. l. 2. c. 10.
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 9 – Pafchalius l. 6. c. 13.
Boek – pag. 136
andere tot vier en twintig. Welke laatfte fchynen ge- Tweede Boek – Hfst. I. § X. 11
fterkt te worden door de beteekenis van ’t woord
, ’t welk wy boven zeiden ook een ruimte van 12 of
24 ftadien te beduiden. Edog in diergelyken veel-tal,
welke twee ftadien lenge te boven gaat, fchynt ons de-
ze loop ook niet regt uitgeftrekt, maar om de of
, die op ’t einde van twee ftadien geftaan fchynt te
hebben, met een draay gezwaayt te hebben, ’t welk twee-
maal gefchiedde, wanneer ’t uit vier ftadien, driemaal
wanneer ’t uit zes, driemaal en nog een halve togt,
wanneer ’t uit zeven beftond. Waarom Tzetzes zegt: Tweede Boek – Hfst. I. § X. 12
,
dat is; de Dolichus loopt zevenwerf, want zy
heeft drie meet-paalen, of buigingen om dezelve, en een
halve: van welke ’t ook , ’t buigbare, of
zwaayende loop-fpel geheeten is. In deze opzigten fchynt
het een verlenginge en verdubbelinge van de Diaulus-
loop: want gelyk die flegts een ftadie heen en weder-liep,
en alzo van de uiterfte meete wederom tot de begin-ftreep
fnelde, gelyk wy booven toonden, waarom by zulken
loop Anaxandridas een Vrouwe vergelykt, die van haar Tweede Boek – Hfst. I. § X. 14
Man weg-loopt naa haar Vaders huis, en alzo van waar
zy gekomen was, zeggende;
, die herloop is fchandelyk: zo zeg ik liep dit twee
ftadien verfcheiden malen heen en weder. Want dat ook
de Dolichus-loop zo heen weder liep, blykt klaar uit
Ariftides zeggen, zo wanneer Hy met dezen loop verge- Tweede Boek – Hfst. I. § X. 14
lykt de her-loop des Nyl-vloets van de zee tot de flui-
zen en ’t meyr Meroë , zegt Hy,
En de rivier van de zee beginnende werd met een herloop
wederom tot aan de fluizen en Meroë naa boven gevoert, ge-
lyk als degene, dewelke den Dolichus-ren met een her-loop
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 11 – Faber l. 1. c. 28
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 12 – Faber l. 2. c. 35.
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 13 – Tzetzes 3 Hift. chiliad. 6.
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 14 – Anaxandr. ap. Stob.
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 15 – Ariftides AEgypt.
Boek – pag. 137
draaft. Pafchalius verder meent, dat de Overwinnaars Tweede Boek – Hfst. I. § X. 15
in deze heen-en weder-lopingen en ommezwaayingen
, PERIODONICAE, des Perioods-Overwin-
naars betitelt zyn. Edog Pomponius Feftus fchynt de Tweede Boek – Hfst. I. § X. 16
beteekeniffe dezes woords beter geraamt te hebben, als
Hy ’t verklaart van degene die in de Pythize, Ifthmize,
Nemeeze, en Olympize fpeelen, en alzo rondom en over-
al, de overwinninge manhaftig weggedragen hadde.
De herhaalingen en herhaalingen van dezen langen heen-
en weder-loop (zo mag ik nu den Dolichus-loop noemen)
fchynt uitgevonden te wezen, om konft en vlyt te too-
nen in de Meten te vermyden, gelyk uit Ho- Tweede Boek – Hfst. I. § X. 17
merus, en uit de omftuivingen der Ren-wagenen in de
grote CIRCUS (waar van beneden) blykt: Maar ook
om by gebrek van de lengte des loop-baans door ombui-
gingen, en heen-en weer-renningen den loop lang te
maken, want lang moeft ze zyn, zouw ze anders haar
naam beantwoortden: om welke rede, zo ’t fchynt,
de lange-loop buiten ’t perk zonder zwaay of draay
voortgelopen heeft. Wy merken ook nog aan, dat (zo
’t immers ons toefchynt) de minder-lopen en herlopen
van de DOLICHUS tot de Ren-loop te voet behoort
hebben, edog de menigvuldige herhalinge tot de Paarde-
en Wagen-draf (waar van beneeden), om welke oorzaak
de Schryvers dezelve doorgaans tot de laatfte betrek-
ken.
§. XI.
De , OPLITODROMOI waaren zo ge-
toenaamt van de , wapenen. Derhalven mogen wy
’t woord vertaalen door Gewapende-Lopers. Hunne wa-
penruftinge wierd (*), de geheele wapenruftinge,
(*) ’t Woord word driemaal in ’t N. T. gebruikt,
t. w. Luc. II. 22. Eph. 6: II, en 13. dog allernaaft, dunkt ons, met
zinfpelinge op de oorlogs-wapenen. Ondertuffchen hadden ook de
wapen-ruftingen der Wed-lopers daar mede veel overeekonfte.
De LXX-gebruiken dit woord voor 2 Sam. 2: 21 het gewaat
namelyk, van een Krygsman.
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 15 – Pafchal. loc. cit.
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 16 – Feftus in voce Period.
Tweede Boek – Hfst. I. § X. 17 – Homerus Iliad
Boek – pag. 138
genaamt, gelyk uit Heliodorus ten klaarften blykt: de- Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 1
welke, van THEAGENES fpreekende, dus getuigt:
,
,
.
,
,
,
dat is; als Hy dit gezegt hadde fprong
Hy toe, en in ’t midden getreeden zeide zynen naam, gaf
zyne natie te kennen, lootede om de plaats; en bekleet zynde
met de heele wapenruftinge ftond by de Balbis, hygende naa
den wed-loop, en verwagtte met groot ongedult de teeken-
geevinge van ’t klaroen. Paufanias onderrigt ons nader Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 2
omtrent wat tyd zulken geheele wapenruftinge, en dat
nog zonderling voor de Lopers is ingeftelt geworden,
zeggende:
Dog ’t loop-fpel van zwaar-
lyk gewaapende Lopers is in weerde gekomen op de vyf en
zeftigte Olymp-tyd. En elders:
,
.
,
dat is; Demaratus de Hereënfer, Demarati Zoon,
en zyne Neven hebben tweemaal gewonnen: Hy zelfs ook op
de vyf en zeftigte Olymp-tyd (wanneer eerft in gebruik gekomen
is met zwaare wapenen te rennen), en desgelyx ook op de vol-
gende. De wapenen nu waaren 1. fchilden: waarom Pau- Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 3
fanias deze taale voert:
. Edog met den fchilt te lo-
pen by ’t eindigen der fpeelen was nog niet in gebruik: zynde
Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 1 – Heliodor AEgypt. lib. 4.
Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 2 – Paufanias lib. 3.
Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 3 – Paufanias lib. 3.
Boek – pag. 139
namelyk dat eerft in gebruik gekomen ten tyde van De-
maratus, gelyk wy zo aanftonts uit meergemelten Pau-
fanias toonden. Daar en boven 2. waaren zy zomtyts
gewapent met een borftwapen, pantzier, en geheele yzere
wapen-ruftinge, ’t welk zonderling plaats had in degene,
die zig ten oorlog bequaamden, die daarom
gewapende Vegters of Lopers geheeten worden, even
als de gladiatores, van Tacitus CRUPELLARII ge- Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 4
noemt, ja ook FERRATI, d. i. yzere, om dat ze als Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 5
met een yzere dexel overtrokken waaren. 3. Ook had- Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 6
den ze op ’t hoofd helmen met trotze en zwierige toppen,
even als te Romen op de fpeel-feeften de Speelers gezegt
worden gehad te hebben
, dat is, kopere helmen met cierlyke
kammen en vederen. 4. Ook waaren de gewapende Spee-
lers gewapent ontrent de voeten: want zy hadden haar
. Dus noemt Pollux
, Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 7
de schoenen der Wed-lopers: welke Paufanias ge- Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 8
noemt heeft. Terwyl egter de Soldaten by outs maar
met den eenen voet gefchoeyt waaren, op dat ze name-
lyk te vafter op moer-grond konden ftaan, en teffens
met den ongefchoeiden linkeren voet te beeter weg fpoe-
den, gelyk uit Thucydides afgenomen worden kan. Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 9
Gelyk nu alle loop-oeffeninge gefchiedde, om tot den
oorlog en oorlogs-pligten en bedryven te bequamer te
zyn, gelyk Vegetius ten klaarften aanwyft, en uit Hem Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 10
andere, zo is ’t van zelfs openbaar, dat de gewapende
loop daar toe ingevoert is: hoewel ze (buiten twyffel om
haar al te groote moeyelykheid en bynaa onmogelyk-
heid) wederom niet alleen van de Eleërs, maar ook van
alle Grieken (want ook hadden andere dezen loop in ge-
bruik gebragt, gelyk blykt uit het Pythife-fpel, dat ze
vyf jaaren na ’t Olympife toegelaten hadden, naa Paufa- Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 11
nias verhaal) te niete gedaan is; gelyk uit deze woorden
Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 4 – Tacit. Annal. l. 3. c. 43. 45.
Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 5 – J. Lydius Agon. Sacr. cap. 10.
Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 6 – Dion. Halicarn. lib. 7.
Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 7 – Pollux l. 3. c. 30.
Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 8 – Paufanias lib. 6.
Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 9 – Thucydides l. 3.
Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 10 – Veget. de re Milit. l. 1. cap. 9.
Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 11 – Paufanias lib. 10.
Boek – pag. 140
van den zelfden Paufanias is af te neemen: Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 12
; dog deze is een tyd-lang daar na van de E-
leërs, en van alle andere Grieken wederom uit ’t perk gela-
ten.
§ XII.
’t Voornaamfte werk en bedryf der Lopers was, te
bezorgen, om door fnelheid Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 12
; dat is, (den Tegenftrever) zeer verre ag-
ter den rug te laaten, en zeer verre voor uit zyn. Die
agter raakte en zig beyverde, om de Voor-loper weer in
te haalen, en voorby te ftuiven, wierd gezegt (*),
(*) . Dit woort, wanneer het eenen Perzoon ten voor-
werp heeft, zegt eene begeerte, om die te befchadigen, en wort in het
N. T. doorgaans vervolgen overgezet. Maar ontrent een Zake
gebruikt wort het meeft ten goede genomen, en beteekent eene
zondelringe vlijt, om die te verkrygen. Zo hebben wy het dik-
wyls in het N. T. en wort door zoeken, tragten, najagen, over-
gezet. Onder anderen heeft het Paulus Phil. 3: 12. , ik
jage daar na: en vs. 14. &c. ik jage naa het
wit tot den prys van Gods roepinge, die van boven in in Chriftus Jefus.
In welke plaatze eene gantfch duidelyke toefpelinge is op de
Griekze loop-banen. Chryfoftomus dringt de kragt des woorts
nadrukkelyk aan: &c. En hy
zegt niet ik lope, maar ik vervolge. Want die by de Grieken gezegt wort te
vervolgen, , gy weet, hoe groten yver by in het doorzetten ge-
bruikt, hy ziet niemant aan, hy ftoot met groten drift weg een jegelyk;
die hem in den loop verhindert. Daarom zegt ook Cicero de Offic.
l. 3 c. 30. Qui ftadium currit, eniti & contendere debet, quam maximè
poffit, ut vincat. En zegt Apollodorus Bibl. l. 3. p. 207 van
Milanion: , najagende heeft hy die
(namelyk guldene appelen) henen geworpen, te weten voor. Ata-
lianta.
Tweede Boek – Hfst. I. § XI. 12 – Paufanias l. 6.
Tweede Boek – Hfst. I. § XII. 1 – Plutarchus Symp. 2. probl. 4.
Boek – pag. 141
te vervolgen, (*), ook
zig uit te
ftrekken, fpoeden,
(**), om de voor-
togt een trek fpeelen, niet tegenftaande den eed gedaan
was by Jupiter Horceus, van zonder bedrog te zullen han-
delen. Met zulken bedrog agterhaalde niet alleen PE-
LOPS OENOMAUS in de berugte Wagen-ftryd, Tweede Boek – Hfst. I. § XII. 2
waar van in ’t eerfte Boek gewaagt is: maar ook te voet
HIPPOMANES den fnellen ATALANTA wel tot
driemaalen toe, laatende als zy te verre vooruit fchoot,
een fchoone appel over ’t veld rollen, die haar lokte,
(*) drukt uit het doen van yverige Lopers, die niet
alleen hunne voeten wakker reppen, maar ook hooft en handen voor-
uitfteken, om te betonen hunne yver en wakkerheit, en om zo, waar
’t mogelyk, meer vaart te maken. Paulus gebruikt het met zin-
fpeelinge daarop Phil. 3: 14. ,
ftrekkende my tot het gene dat voren is. Dog zegt niet
alleen een verder uitftrekken, maar ook een te verre uitftrekken. Zo
vind men het by Paulus 2 Cor. 10: 14. ,
wy en ftrekken onszelven niet te wyt uit.
(**) (van
, meer hebben) word wel by de
Grieken in eene goede zin zomtyds gebruikt, maar in het N.T. be-
teikent het doorgaans fo veel als op eene onbetamelyke wijze jemans
eene kans te willen, afzien, afbreuke te doen. Zo zegt Paulus I Theff.
4: 6. dat niemant zynen Broeder en vertrede, nog en bedriege ( )
in zyne handelinge. Ziet 2 Cor. 7: 2 en 12: 17, 18. daar het voor-
deel zoeken word vertolkt. ’t Wierd van outs onbetamelyk geoor-
deelt in de loopftryden door bedrog den medeloper een kans te
willen afzien, volgens het getuigenis van Lucianus tom. 2. non
tem. cred. cal. p. 414. &c. Een die de hope van overwin-
ninge ftelt in de fnelheit van zyne voeten, zoekt zynen naaften niet te
hinderen, nog zig te keeren aan het doen van zyne medeftryders. In
tegendeel een traag en loom Stryder, geen vertrouwen konnende ftellen
op zyne rasheit, zal op bedrog toeleggen. En hy zal gantfchelyk daar-
op uit zyn, hoe hy den Mede-loper ophoudt, door hem eenige hinderin-
gen of beletzelen te doen voorkomen. ’t Welk zo hem niet gelukt, zal
hy nooyt overwinnaar worden.
Tweede Boek – Hfst. I. § XII. 2 – Ovidius Metam. lib. 10. fab. 13. 14.
Boek – pag. 142
om ze op te raapen, dies won hy tyd om haar voor-by
te ftuiven (miffchien ook niet tegen haaren wil), en ging
zo eindelyk met de prys, de Bruid zelfs, ftryken.
(*) is met raad en daad in twyffel en bekom-
mernis te hangen, of men den Voorftrever zal konnen
inhaalen: of ook in bekommernis en verleegentheid te
fteeken, of men niet wel van den Naftrever mogt inge-
haalt en voorby geftreeken worden. is
van die twyffel ontloft en in der daad voorby geftreeken
te zyn; en
(**), gelyk ook
(*) Het woort geeft eene twyffelinge gepaart met eene
gemoets-angst te kennen: teffens eene radeloosheit over een goede uit-
komfte. Zo zegt Polybius lib. 16. ,
. Hy was twijffelmoedig en kon qualijk zien,
wat hem verders te doen stond. Dus Xenofon in Cyneg.
, twijffelende waar hy het op zoude vasftftellen.
zegt eene zo grote verbyfteringe, dat men ten ee-
nemale wanhoopt aan eene goede uitkomfte. Paulus heeft die bei-
de woorden by malkanderen 2 Cor. 4: 8. ,
, twijffelmoedig, dog niet mismoedig. Ziet ook
2 Cor. 1: 8.
(**) en
zyn woorden, die van
de loop-ftryden gebruikt worden, om uit te drukken, hoe dat
de agterblyvende als agtergelaten worden van hunne tegenpar-
tyders. Plutarchus zegt; ,
zy en kroonen de agtergelatene niet. En Euftathius in Homer.
Iliad. , die
gantfchelyk overwonnen wort, zeggen wy, dat agter wordt gelaten.
In het N.T. wort het woort doorgaans ver-
laten overgezet. Ziet Matt. 27: 26. Hand. 2: 27. Hebr. 13: 5.
En wel 2 Cor. 4: 9. met zinfpeelinge op de loop-ftryden: vervolgt,
dog niet daar in verlaten: . Horatius de Arte
Poëtica noemt ook telinqui. Occupet extremum fcabies, mihi
turpe relinqui eft. Dat is; laat de fchurtfheit den allerlaatften verhin-
deren: ’t is my fchande verlaten te worden.
Boek – pag. 143
(*) is daadelyk-agtergelaaten, agtergezettet
te zyn: hoedanige , agtergelatene, mag geheeten
worden, terwyl degene, die altyd voorgebleeven is
niet-agter-gelatene is: ’t welk zo roemrugtig was,
dat het meede onder de trotze praal-titels der Overwin-
naars gezet wierde: gelyk blykt uit den opfchrift van
de Vuift- en Worftel-Vegter DEMETRIUS te
Romen.
Dat is:
DEMETRIUS. HERMOPOLITER.
ALEXANDRINER. VUIST-WORSTEL-VECHTER.
OVERAL-VERWINNAAR. WORSTELAAR.
TWEEMAAL OP EEN DAG OVERWINNAAR.
NOOIT AGTERGELATENE.
MELANCOMAS, hoe zeer ook wegens fpel en ftryd
vermaart, word het integendeel tot fchande gereekent,
dat Hy geen Voorblyver gebleeven, maar van
(*) . Behalven andere beteikeniffen, die dit woort
heeft in het N.T. heeft het ook die van agterblyven Hebr. 4: 1.
en veragteren Hebr 12: 15. In welke twee plaatzen wy denken
mogen, dat eene toefpelinge gefchiet op de Lopers in de Ren-
banen der Oude Grieken.
Boek – pag. 144
zyn Zoon agtergezet is: waarom Dio Chryfoftomus van Tweede Boek – Hfst. I. § XII. 3
Hem zegt; , Hy is niet voor, niet
onverwinnelyk gebleven. Van dit alles kan men nazien ‘t
gene Lydius aangeteekent heeft. En dit zy tegenwoordig Tweede Boek – Hfst. I. § XII. 4
genoeg, zo ons dunkt, van de VOET-RENNERS.
Tweede Boek – Hfst. I. § XII. 3 – D. Chryfoft. Orat. 28.
Tweede Boek – Hfst. I. § XII. 4 – Lyd. Agon. Sacr. c. 24.
There are no comments published yet.