TWEEDE HOOFT-STUK.
Paarde- en Wagen-ren. Hoe genaamt. Van zeer
out gebruik. Vier-fpannen. Loffe Paarden.
Twee-fpannen. Vrouwen ook hier op verluft.
Tien-fpannen van Nero. Benoemingen en geoef-
fentheid der Paarden. Gefchikte loop zonder den
Wagenaar. Eeere die Paarden aangedaan. Kre-
gen nieuwe namen. Ren-loop met Veulenen,
Muil-ezelen en Ezelinnen. Lotingen der Wa-
gen-renners. Hunne uitloop van de Carceres na
de Meta. Wagen-renners geloften by Taraxippus
altaar.
§. I.
Allerridderlykfte der fpeelen was de Paarde- Tweede Boek – Hfst. II. § I. 1
en Wagen-ren: van welke wy n voorts moe-
ten handelen, zullen ons eerft wat by ‘t
Olymp-veld, dog meeft te Rome in de groote
Circus, als waar in de Paarde-renningen, den Grieken na-
gebootft, volmaakter en klaarder te zien zy, ophou-
den.
§. II.
Gewoonlyk wiers het Paarde-fpel genaamt
Paarde-loop, of ruimer , Paarde-loop-fpel:
en de plaats daar het gefchiedde , Paarde-
perk, ’t welk was van vier ftadien, naa ’t zeggen van
Pafchalius. De Romeinen noemden zulken Stryd-fpel Tweede Boek – Hfst. II. § II. 1
EQUESTRE, ook CIRCENSE. Dog de wagenen
wierden in ’t gemeen, naa ’t zeggen van dezelve,
Hamilleteria genaamt.
Tweede Boek – Hfst. II. § I. 1 – Faber l. 1. c. 32. in fine.
Tweede Boek – Hfst. II. § II. 1 – Pafchalius l. 6. c. 15.
Boek – pag. 146
§. III.
Met Paarden om ftryd te rennen is van een zeer out
gebruik; gelyk ook met Wagenen en Paarden t’zamen,
en gevolgelyk door de wagen-ren. ERICHTONIUS Tweede Boek – Hfst. II. § III. 1
de vierde Attife Koning, die geleeft heeft ontrent Ifra- Tweede Boek – Hfst. II. § III. 2
ëls uittogt, word van zommige gezegt de wagen eerft Tweede Boek – Hfst. II. § III. 3
uitgevonden, dat is, de Grieken geleert te hebben, om
zyn Drake-voeten te bedekken: edog heeft Hy haar
eerft geleert vier paarden voor den wagen te fpannen,
of nog liever met den vier-fpan een Ren-fpel te houden,
gelyk Hy dan ook gezegt word allereerft overwonnen te
hebben. Hier van zingt Virgilius:
Primus Erichtonius currus & quatuor aufus
Jungere equos, rapidifque rotis infiftere viɛtor. Tweede Boek – Hfst. II. § III. 4
Vondel:
De geeftige Erichtoon nam d’eerfte zyn behagen
Vier Paarden in ’t gareel te fpannen voor den wagen;
Te rennen langs de baan, te dingen om den prys.
’t Wagen-ftryd-fpel heeft ook daarna OENOMAUS, ge-
lyk meer gezegt is, zyns Dogters Vryers met hem laa-
ten fpeelen. Zo doet ook Homerus de Griexe Helden Tweede Boek – Hfst. II. § III. 5
voor Troje ter eere van PATROCLUS den wagen-draf
loopen: in welke MENELAUS door hulp van AGA-
MEMNONS paard of merrie AËTHA, met zyn eigen
voor de wagen gefpannen, overwon: want de Oude
hielden geleende paarden allerbeft en gelukkigft voor
dit bedryf: waarom ook IOLAUS, Hercules Metgezel
en Dienaar gezegt word zyns Meefters merrien ten Wa-
gen-loop-fpel geleent, en alzo overwonnen te hebben, Tweede Boek – Hfst. II. § III. 6
gelyk uit Paufanias te zien is. Edog laat ons van deze
renningen, in opzigt van ’t Olymp-fpel wat omftandiger
en befcheidelyker handelen.
Tweede Boek – Hfst. II. § III. 1 – Marsham tab. 2. & pag. 133.
Tweede Boek – Hfst. II. § III. 2 – Appollodorus Bibl. l. 3.
Tweede Boek – Hfst. II. § III. 3 – Ovidius Met l. 2.
Tweede Boek – Hfst. II. § III. 4 – Virgil. Georg. l. 3. vs. 113.
Tweede Boek – Hfst. II. § III. 5 – Homerus Iliad.
Tweede Boek – Hfst. II. § III. 6 – Paufanias lib. 5.
Boek – pag. 147
§. IV.
In ’t Olymp-veld gefchieden de meefte renningen met
wagenen van vier paarden getrokken, hoedanige by de
Romeinen QUADRIGAE geheeten wierden. Zy waa-
ren niet voor maar nevens malkanderen in ’t gareel ge-
flagen, gelyk uit de Roomfe wagen-ren beneden klaarder
blyken zal. Zodanige wagen fpannen en derzelver loop,
zegt Paufanias, ingevoert te zyn op de vyf en twintig- Tweede Boek – Hfst. II. § IV. 1
fte Olymp-tyd, t. w. na IPHITUS herftel: en zo geeft
deze invoeringe der wagen-fpannen ook niet anders als
een herftellinge derzelver te kennen, herftellinge van ’t
gene minften al van OENOMAUS en HERCU-
LES tyd in zwang geweeft, maar zomtyds wederom
verzuimt en agtergelaten was geworden By deze her-
ftellinge won PAGONDAS een Thebaner.
Ook zyn vernieuwt op de agtfte Olymp-tyd daar na
de renningen met loffe paarden, die zy CELE-
TES, de Romeinen DESULTORES, ook DESUL-
TORII, Spring-paarden, noemen, om dat de Ruiter in
derzelver volle ren van ’t een op ’t ander fprong, ’t welk
de Grieken noemden. Homeer vertoont je-
mant, die vier zodanigen nevens malkanderen dreef, en
van ’t een op ’t ander fprong: Hoewel de Romeinen
anders niet meer als twee dreeven. Eufthatius meint,
dat Homerus van dit Ren-fpel voorhaals-wyze gefpro- Tweede Boek – Hfst. II. § IV. 3
ken heeft, als zynde van eene latere vindinge dan Tro-
jens verwoeftinge. Ondertuffchen won by gemelde her-
ftellinge deze de prys eenen CREUSIDAS door de Tweede Boek – Hfst. II. § IV. 4
hulp van eene Crannonife merrie, naa ’t getuigenis van
Paufanias ter zelfder plaatze.
Maar op de drie en tnegentifte Olymp-tyd zyn de
, Synorides, Bigae zeggen de Latinen, wy Twee-
fpannen, dat is, karren met twee paarden, ingevoert.
Overwinnaar wierd EUAGORAS een Eleër. Edog was
Tweede Boek – Hfst. II. § IV. 1 – Paufanias lib. 5.
Tweede Boek – Hfst. II. § IV. 2 – Homerus Iliad. 15.
Tweede Boek – Hfst. II. § IV. 3 – Feithius Antiq. Hom l. 4. c. 6.
Tweede Boek – Hfst. II. § IV. 4 – Paufanias loc. cit.
Boek – pag. 148
ook deze invoeringe meer een herftellinge: Want lang te
vooren hadde CYNISCA, Dogter van Koning AR-
CHIDAMUS met de Wagen-ftryd overwonnen, welke
wagen buiten twyffel een twee-fpan is geweeft,
want by haar pronk-beeld wierd, naa Paufanias getui- Tweede Boek – Hfst. II. § IV. 5
geniffe, zo eene ’t fampt een Wagenaar gezien. De
groothertighed van CYNISCA hadde haar doen paar-
den bekwamen, en naa den Olymp-roem te dingen:
’t welke haar gelukt zynde, is ze ten baak van navol-
ginge geweeft voor andere, en zonderling Madedoonze,
Vrouwen, die nu voorts Epirife paarden opvokten,
leerden, voederden, en in plaats van den fpin-rok de
Olymp-ren vlytiglyk handteerden.
Edog NERO voerde in ’t Olymp-fpel de CURRUS
DECEMJUGES, de tien-fpan-wagenen in. Aurigavit quo-
que plurifariam, Olympiis vero etiam decem-jugem: quamvis
id ipfum in Rege Mithridate carmine quodam fuo reprehendiffet.
Sed excuffus curru ac repofitus, cum perdurare non poffet, de-
ftitit ante decurfum : nec eo fecius coronatus eft. Hy, zegt
Suetonius, heeft ook menigwerf de Wagen-ren behandelt, en Tweede Boek – Hfst. II. § IV. 6
ook zelf in ’t Olymp-veld eene van tien-fpannen, hoewel Hy zulks
door zyn eigen gedigt in Koning Mithridates mifpreefen had.
Edog uit de wagen gefloten en wederom ’er opgezet, nadien Hy ’t
niet verdragen konde, is voor den afloop afgeftegen, en niet
te min gekroont. Dit is dan zonder navolginge. Onder-
tuffchen blyft het, dat de vierfpan-loop de gewoone was,
’t Olymp-veld toegeëigent. Waarom wy ook van de an-
dere niet meer fpreeken zullen.
§. V.
Van der Vrouwen paarde-vokkinge en bequaaminge
gewaagt hebbende, is ’t nodig ’er by te voegen, dat zon-
derling de Mannen, die om den Olymp-palm een kans
te wagen dagten, hier boven maten nyver in geweeft
zyn. Zy toonden wat liefde en vermaak zy tot dezelve
Tweede Boek – Hfst. II. § IV. 5 – Paufanias lib. 3. 5. 6.
Tweede Boek – Hfst. II. § IV. 6 – Suetonius in Ner. cap. 24.
Boek – pag. 149
hadden, wanneer zy ze niet flegts van anderen flaafzen
arbeid ontfloegen, en flegts in den Ridder-ren ter be-
quaminge tot den wereld-roembaaren Olymp-togt oeffen-
den: maar ook wanneer zy haar lieffelyke naamen op- Tweede Boek – Hfst. II. § V. 1
droegen: en wederom niet flegts gemeene als
en Stryd-fpel-paarden, maar ook byzondere, ei-
gene; ’t zy namelyk van haar hayrs coleur ,
de Geel-hayr, de Swarte,
de Palm-kleurige; of
van haar fnelheid, als Tigris, de Tiger, Volucris, de Vlieger;
of van haar Natie, als Cappadox, de Kappadocier, Par-
thus, de Parther; of van een aangeboren of ingebrand
teeken, als Bucephalus, de Offen-kop, e.f.v. Zie Salma- Tweede Boek – Hfst. II. § V. 2
fius. En daar en boven ook zo volmaakt oeffenden
en leerden, dat ze all treeken van den Ren-loop wiften,
an alles als met beleid deden: en dat hunne Meefters
haar, alleen met een Wagenaar verzien, om den prys
naa ’t Olymp-veld durfden zenden. Gelyk dus CHRO-
MIUS gedaan heeft in opzigt van ’t Nemeefe fpel, en
bevond, dat fe Hem met de overwinninge zilvere krui-
ken t’ huis bragten. Dus zingt ’er den hoogdravenden Tweede Boek – Hfst. II. § V. 3
Lierdigter van:
Dat is:
Hy zwaayt met zilvere kelken
’t Geweldig wynftoks-vogt: welken
de fchigte paarden flus
Toebragten Chromius.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 1 – Pafchalius lib. 6. cap. 15.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 2 – Salmafius Exercit. Plin. ad Solin.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 3 – Pindarus Nem. Od. 9.
Boek – pag. 150
Zo dede ook FILIPS de Macedonier, dewelke onder drie
blyde boodfchappen op een dag in de tweede plaatze
deze kreeg; , dat is, dat
Hy in de Olymp-fpeelen met de Spring-paarde-ren overwonnen
hadde, gelyk Plutarchus getuigt. Maar zonderling toon- Tweede Boek – Hfst. II. § V. 4
den ze haare geleerdheid, dat ik van de paarden zo fpre-
ke, en konft, zo wanneerze zonder Wagenaar (die door
den yffellyken loop ter wagen uitgeftort zynde) zig om
de Meten konden zwaayen, en daarna als Overwinnaars
ter plaatze ftellen, daar men den prys uitreikte, om de-
zelve als ’t waare te eifchen en af te haalen. Hierom
leezen wy by Paufanias van PHIDOLAS, Korinthier, Tweede Boek – Hfst. II. § V. 5
zyn merrie, dat ze, den Wagenaar al van den aanvang
verloren hebbende, de voorige loop gehouden, even
als of zy nog den Menner hadde, en zig om de Mete
gezwaayt hebbe, door ’t geklank van de trompette maar
te meer aangemoedigt wordende: en dat zy tot ’s Spels-
Bewinds-Mannen voortgeftoven ftil hebbe geftaan, als of
zy verftond, dat zy den prys verdient hadde. Zo ver-
haalt ook Plinius, dat Keizer KLAUDIUS paarden, Tweede Boek – Hfst. II. § V. 6
zonderling door ’t beleid van ’t eene, wiens name KO-
RAX was, na dat ze al mede met den aanvang den Wa-
genaar afgeworpen hadden, den loop voortgefnelt, alle
tegenftand uit den weg geruimt, en den voortogt be-
houden hebben: zig daar op fteilende ter plaatze van de
prys-uitdeelinge, als of zy die opeifchten, naa ’t ver-
haal van Solinus, die ’er dus van fpreekt: ingenia equo- Tweede Boek – Hfst. II. § V. 7
rum & Claudii Caefaris Circenfes probarunt, cum effufo
reɛtore quadrigae curfus aemulos non minus aftu quam veloci-
tate praeverterent; & poft decurfa legitima fpatia ad locum
palmae fponte confifterent, velut viɛtoriae praemium poftularent.
Dat is: Ook hebben de Circenfe van Keizer Klaudius der
paarden vernuften getoont, als na de uitftortinge van den
Wagenaar de Vier-fpannen de Tegenftrevers, niet minder
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 4 – Plutarchus in Alex. M.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 5 – Paufanias lib. 6.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 6 – Plinius l. 8. c. 42.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 7 – Solinus cap. 47.
Boek – pag. 151
door lift als door fnelheid, voorby-gefnelt zyn; en hebben na
de aflopinge van de behoorlyke fpatie zig, als van zelfs geftelt
ter plaatfe, daar men den palm gaf, als of ze den loon der
overwinning eifchten. Zo verhaalt ook Xiphilinus van ’t Tweede Boek – Hfst. II. § V. 8
paard PERTINAX genoemt, en van COMMODUS
zeer bemint, dat het te Rome, t. w. zonder Wagenaar,
overwonne hebbe: , ’t heeft, zegt
Hy, te Rome overwonnen. Hier van was deze PERTI-
NAX by COMMODUS in zulken waarde, dat Hy ’t
ook zelfs, als ’t nu oud geworden was, in den Ren-
loop gebragt heeft, verciert met gulde hoeven, ma-
nen, e. f. v. Uit dit beleid der paarden zyn twee din-
gen ontftaan 1. dat men haar mede deelagtig gemaakt
heeft aan de roem en prys van overwinninge. Daarom
zegt Plutarchus; ’t Paard uit alle dieren heeft alleen deel- Tweede Boek – Hfst. II. § V. 9
genootfchap aan de prys en stryd. Zo ook Strabo: als de Tweede Boek – Hfst. II. § V. 10
Paarden den ren-loop aangevangen hebben, zo heeft dat,
’t welk Overwinnaar geoordeelt word, den prys. Zo ook
Virgilius:
Eliadum palmas Epirus equarum Tweede Boek – Hfst. II. § V. 11
Dat is:
Epirus plag wel puik van merriën te geven,
Die in ’t Olymp-veld naa den zege-pallem ftreven.
Hierom wierd ook gemelde PHIDOLAS (als zyn paard)
overwonnen had, en Hy diefwegen Overwinnaar uitge-
roepen was) toegeftaan, dat Hy ’t zelve een beeltenis
mogt oprigten: gelyk wederom uit Paufanias blykt: en Tweede Boek – Hfst. II. § V. 12
hoe zeer COMMODUS zynen PERTINAX vereerde,
is nog even gezegt. Hier toe behoorde mede de eere
van begraffeninffe, die men ’t paard dat driemaal in ’t O-
lymp-veld overwonnen hadde, aandede gelyk blykt
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 8 – Xiphilinus in Pertin.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 9 – Plutarch. Sympof. 2. probl. 5.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 10 – Strabo lib. 17.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 11 – Virgilius Georg. l. 1. vs. 59. en daar Servius
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 12 – Paufanias loc. cit.
Boek – pag. 152
uit de Merriën van CIMON de Athenienfer. Ziet hier
breder van by Faber. Geen wonder dan, dat ALEX- Tweede Boek – Hfst. II. § V. 13
ANDER zyn BUCEPHALUS met een voortreffelyke Tweede Boek – Hfst. II. § V. 14
uitvaart vereerde, naa Plutarchus getuigeniffe. En voor Tweede Boek – Hfst. II. § V. 15
haar dood, als ze oud of krank waren, heeft men mif-
fchien haar gehandelt als zodanige Circenfe, tot erken-
tenis en vergeldinge, op Keizerlyk gebod gehandelt
wierden, t. w. dat men haar uit ’s Lands Magazyn wel
rykelyk van voeder verzorgde. 2. Dat men haar bynaa
een menfchelyk verftand, ten minften vernuft en oor- Tweede Boek – Hfst. II. § V. 16
deel heeft toegefchreven. Waar van breeder te le- Tweede Boek – Hfst. II. § V. 17
zen is by Plinius, Solinus, Faber, Pafchalius en an- Tweede Boek – Hfst. II. § V. 18
dere. Tweede Boek – Hfst. II. § V. 19
§. VI.
De paarden, welke met haaren fnellen loop en konft
haare Meefters de prys en kroon verdienden, wierden
de allerbeste, en
, de wonderbaarfte,
maar nog daar en boven AETHLOPHORI,
de prys-winners, prys-draagers, geheeten. En waaren ‘t
volk tot een zonderling vermaak en luft, die ze menig- Tweede Boek – Hfst. II. § VI. 1
maal by naame noemden, en ’er op met de vingers wee-
zen. Hoedanige paarden onder andere wederom
, XANTHOTHRIX,
, PHERENIKOS,
, ALPHEOS, en diergelyke waaren.
§. VII.
Edog de wagen-ren-lopen wierden ook wel gehouden
door middel van Veulenen, Muil-ezelen en Ezelinnen, ge-
lyk blykt uit Pindarus: Tweede Boek – Hfst. II. § VII. 1
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 13 – Faber l. 2. c. 28.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 14 – Plutarchus in Alexand.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 15 – Cod. Theod de Equis Curul. l. 15 tit. 10.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 16 – Plinius l. 8. c. 42.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 17 – Solinus cap. 45.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 18 – Faber l. 2. c. 28.
Tweede Boek – Hfst. II. § V. 19 – Pafchal. l. 6. c. 13.
Tweede Boek – Hfst. II. § VI. 1 – Pafchal. loc. cit.
Tweede Boek – Hfst. II. § VII. 1 – Pindarus
Boek – pag. 153
Dat is:
Maar Phintis, knap, fpan in ’t gareel
De kragt en kern van muilen êel:
Op dat wy fpoedig koomen
By ’t puikje van de vroomen.
Want dezen is het padt bekent,
Als zynde over lang gewent
’t Olymp, tot elk behaagen,
De kroonen weg te draagen.
Men kan hier ook van zien ’t gene Julius Polux aange- Tweede Boek – Hfst. II. § VII. 2
teekent heeft.
§. VIII.
By deze Wagen-renners hadde ook zo wel, als by de
Voet-lopers, waar van Cap. 1. met den aanvang eene lo-
tinge, om de eerfte te zyn, plaats. Dit blykt klaarlyk
uit hetgene Sophocles van de Delphize wagen-renningen, Tweede Boek – Hfst. II. § VIII. 1
zonderling in opzigt van ORESTES, zegt:
Tweede Boek – Hfst. II. § VII. 2 – Pollux l. 7. c. 30.
Tweede Boek – Hfst. II. § VIII. 1 – Sophocles Eleɛtr.
Boek – pag. 154
’t Welk den Neerlandzen Digter dus geeft:
Na dat ze vaardig ftaan met hun gezwinde wielen
Een jeder op zyn plaats, naar dat de loten vielen,
Getrokken zonder nyd door hen die zyn gezet
Tot wagters over ’t fpel, zo fteekt men de trompet.
Daar mede voortgerukt, en elk ’t gareel gefpannen,
Gebriefch van paarden mengt zig in ’t geroep der mannen:
Men fchudt de tomen vaft: men raaft van ongedult:
Zo dat de wapen-drift de gantfche ren-baan vult,
Gehafpelt ftof de lugt.
§. IX.
Na de lootinge dan moeften zig ook deze op de Tweede Boek – Hfst. II. § IX. 1
, BALBIS,
, loflatings– en ’s begins-plaats,
in de vereifchte CARCERES ftellen, en aldaar op de
neervallinge van ketenen en deuren wagten, gelyk mede
op den trompet-kreet: ’t welk laatfte wederom uit het
voorige van Sophocles blykt. Daar op vlogen ze dan Tweede Boek – Hfst. II. § IX. 2
met gedruifch heenen naa den , ’t einde des
loops, mete, en deffelfs , dat is, paal of fteen, om
welke de draayinge gefchiedde, ’t welk en
Tweede Boek – Hfst. II. § IX. 3
omzwaayen en keeren genaamt wierde. Wat konft
en wat gevaar daar in was zal beneden uit de Roomze
wagen-lopen blyken. Hunne loop was in ’t perk gelyk
met de Dolichus-loop van lengte (want daarom fchynt
dezelve ook met de naam van Paarde-loop genaamt te
wezen) moetende verfcheiden, zeven, of twaalf, of ook
wel vier en twintig maalen om den meet-paal zwenken.
Edog buiten het beflotene perk wierd den loop wel heel
lang gemaakt, twee uiterfte einden heel verre van mal-
kanderen, d’eene voor de aanvang-plaats, de ander voor
de meet-paal afgeperkt werdende. Dus was in den Wa-
geftryd tuffchen OENOMAUS en zyns Dogters Vryers
voor begin-plaats verordent de Riviere CLADIS, en
Tweede Boek – Hfst. II. § IX. 1 – Paufanias lib. 6.
Tweede Boek – Hfst. II. § IX. 2 – Sophocles loc. cit.
Tweede Boek – Hfst. II. § IX. 3 – Pafchalius lib. 6. cap. 13.
Boek – pag. 155
voor eind-paal de ISTMUS. Lang en verre was der-
halven de loop-baan en loop tuffchen beiden.
§. X.
Onderwylen deeden de Olymp-Wagen-Renners geloften
by TARAXIPPUS altaar. TARAXIPPUS zegt zo
veel als Paard-verfchrikker. Van deze geeft Paufanias Tweede Boek – Hfst. II. § X. 1
een zeer breed befcheid: in dezelve, zegt Hy, t.w. an-
dere zyde van de wagen-loop-baan, zo ontrent het ein-
de van de dyk, is een ronde altaar: by dezelve word ge-
dient een God, dien ze TARAXIPPUS, om dat Hy de
paarden vreeze aanjaagt, noemen. Want de paarden plee-
gen omtrent dezen altaar, door fchierlyk aangebragten fchrik
zo geweldig vervaart te worden, dat, onzeker van waar de
hollinge ontftaan zy, de wageneaars met het te berfte ftooten
van de wagenen verpletter werden. Opdat dan de wagenaars
TARAXIPPUS gunftig en genadig mogen hebben, leggen
zy by dezen altaar de noeminge van beloften af. De meninge
der Grieken wegens dezen TARAXIPPUS is zeer verfchei-
den. Daar zyn, welke meinen, dat het een graf is van een
inboorling, die uitftak in de konft van ’t paarde-mennen, met
name OLENIUS: van waar de rotze op der Eleërs gren-
zen OLENIUM zouw geaamt zyn. Andere zeggen, dat
het geweeft is DAMCON, een Metgezel van HERCU-
LES, toen Hy tegen AUGEAS ftreed, zynde egter van
CTEATO ACTORS Zoone met zyn ryd-paart gedodet,
doende de Eleërs hem en ’t paard de eere van een ydel graf te
maaken. Daar ontbreeken ook niet, welke meinen, dat dit
ledig Helden-graf dat eigenfte is, ’t welk PELOPS MIR-
TYLUS gebouwt heeft, als Hy, na Hem gedood te hebben,
Hem de lyk-pligt bewees, op dat Hy zyne toorne verzoende,
en dat Hy het TARAXIPPUS genaamt hebbe, om dat door
MIRTYLUS bedrog OENOMAUS paarden vervaart zyn
geworden. De meefte zeggen ook, dat het OENOMAUS
is, die in den wagen-ftryd paarden en wagenaars met die
Tweede Boek – Hfst. II. § X. 1 – Paufanias lib. 6.
Boek – pag. 156
fchrik verbaaft. Ik hebbe ook gehoort, die zeiden, dat het
was ALCATHOUS Zoon van PORTHAON, die on-
der de Vryers van HIPPODOMIA door OENOMAUS
gedodet, en aldaar begraaven zynde, van wegen zyn ongelyk
in ’t lopen geleeden, zig met zulk eene wrede en vervaar-
lyke wraake den Wagen-Ruiteren vertoont. Dog zeker Egyp-
tenaar zeide, dat PELOPS ik weet niet wat van AM-
PHION ontfangen in die plaats hebbe begraven: door wiens
verborgen kragt OENOMAUS paarden aan ’t hollen zou-
den gebragt zyn, en daarna alle andere paarden infgelyks
aan ’t hollen geraaken. — Dog naa myn gevoe-
len is aannemelykft de meininge van degene, welke zeggen,
dat TARAXIPPUS de toenaam is van de Paarde-NEP-
TUNUS. Ook is ’er in ISTHMUS een TARAXIP-
PUS, welke CLAUCUS geweeft is, Zoon van SISY-
PHUS, van merriën verfcheurt in de lyk-fpeelen, die
ACASTUS zynen Vader vierde. In der Argivers Nemees-
fpel is geen helden-geeft, die den paarden fchrik aanjaagt.
Alleen fteekt ’er uit in de omdraay van ’t loop-perk eenen
grooten fteen van rood-glinfterende verwe, door wiens glants
de paarden zo vervaart worden, als of hun met toegeworpen
vuir de verbaaftheid op ’t lyf geworpen was. Maar de fchrik
die van de Olympze TARAXIPPUS ontftaat is verre weg
de grootfte. Zo verre van TARAXIPPUS, of der Paar-
den Bullen-bak, Paufanias vertoog.
There are no comments published yet.