DERTIENDE HOOFTSTUK.
’t Spel met de Difkos of Worpfchyf. Van waar zo
genoemt. Van zeer oude heerkomft. Befchry-
vinge van de Difcus uit Euftathius en Ammo-
nius. Onderfcheit tuffchen de Difcus en Solos.
Stoffe en fatzoen van de Difcus. Afbeeldzels
by Mercurialis. Schyven waren zeer fwaar.
Schyfwerpers ontkleet en gezalft. Kragt van no-
den, om de Schyf voort te dryven. Ook vernuft
en konft, om de worp regt te ftieren. Een touw
om hant of arm. Averegts, Schyf-werpen uitge-
lagchen. Pryzen voor de overwinnende. Schyf-
werpers, dog geringere. Schigt-werpinge aan het
Schyf-werpen vermaagfchapt. Mercurialis
onderfcheidinge tuffchen Pyl-fchietinge en Schigt-
werpinge. Waar in de overwinning beftond.
Veel gebruik van dit Spel. Helden daar in. Worp
met de Slinger dezen nabuirig. Waarom uitge-
vonden. Waar van gemaakt, en wat men ‘er
mede wierp. Balearifche Slinger. Waarom die
Eilanders hier in zo uitftaken. Worp-fpel met de
Halters. Uitbeeldinge daar van by Mercurialis.
Boek – pag. 302
§. I.
Geene volgt is de WORP-SCHYF,
en ’t fpel heet ook zo, dog wort wel ge-
naamt , SCHYFWERPIN-
GE; der Spelers naam is ,
SCHYFWERPERS. Taalkundige zeg-
gen, dat het koomt van (’t zelfde met
) wer-
pen. Van daar zou voortfpruiten moeten , Dikos,
dog ’er koomt door tuffchen zettinge van de
Diskos. Dog ’t woord Difkos heeft tot eene gebuirinne ‘t
woord , SOLOS, maar met wat onderfcheid, zal
beneden blyken. ’t Spel met zulken werptuig was ook
al van zeer oude heerkomfte; want PHOEBUS word
gezegt dit fpel gefpeelt, en by ongeluk HYACIN-
THUS gedoodt te hebben. Waar op Ovidius fpeelt, Tweede Boek – Hfst. XIII. § I. 1
zeggende, volgens Vondel:
De Godt Apollo, heet op ’t fpeelen met de fchyf,
Vangt eerft van beiden aan, en werpt zo fel en ftyf,
Dat ze in de lucht door ’t zwerk een lange wyl blyft hangen:
Ten leften daalt ze neer, en toont ze die verlangen
Hoe kunft en kragt zig paart. De wulpfche Hyacinth,
Al t’ onvoorzigtig, op dat Hy de fchyf-ftryd wint,
Schiet fnel en fchigtig toe, om Febus fchyf te keeren.
Sy ftuit van d’ aarde om hoog (wiens hert zou dit niet deeren ?)
In ’t vrolyk aanfchyn van dit overfchone Kint,
Dat ftrax om ’t hooft befterft. e. f. v.
Maar ook blykt de oudheid dezes uit de vertellingen
van Homerus in verfcheiden plaatzen, van welke eenige Tweede Boek – Hfst. XIII. § I. 2
in ’t vervolg fo aanftonts te pas gebragt fullen worden:
fonderling uit de vertellinge, die Hy doet van ACHIL-
Tweede Boek – Hfst. XIII. § I. 1 – Ovidius Metam. lib. 10. vs. 182 &c.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § I. 2 – Homerus.
Boek – pag. 303
LES geftoortheid tegen AGAMEMNON, ’t welke
maakte, dat Hy fyne MYRMIDONERS den ftryd
onttrok, dog die Hy egter, op dat fe niet door luiheid
aan ’t roeften komen mogten, aan den oever bezig hield
zo met Schyf- als met Schigt-werping.
§. II.
Voorts word de Diskos van Homerus Scholiaft Eufta-
thius over deze woorden van den gooter Digter
Sy fpeelden met de Disken:
aldus befchreeven: Tweede Boek – Hfst. XIII. § II. 1
Dat is:
De DISCUS is een zwaare fteen, welke de Spel-oeffenaars
werpen, want een yzere (bol) noemenze SOLOS. Breeder:
. Dat
is: Difci zyn ronde fteenen, welke de Oeffenaars met de hand
grypende verre henen wierpen: maar als defelve uit yfer is,
wordfe SOLOS genaamt. En wederom is elders dit de
taale van Euftathius: Tweede Boek – Hfst. XIII. § II. 1
Dat is: de DISCUS is of uyt
yfer, hoedanige in de Ilias SOLOS genaamt word: of uit hout,
miffchien ook van koper, en fomtyds van fteen. Hier van
daan is de DISCUS een doorboorde fteen, hebbende in ‘t
midden een touwtje, welke de Speelders ftrydende van zig
wierpen. Waarom ’t ding ook DISCUS (dat is, werpin-
ge) genaamt is. Sulken befchryvinge van de DISCUS
en fyn Sufter SOLOS, maakt ook Ammonius, feggen- Tweede Boek – Hfst. XIII. § II. 2
de:
&c. Dat is DISKOS en SOLOS verfchillen.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § II. 1 – Homerus Illiad. lib. B. & ibi Euftathium.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § II. 1 – Euftathius ad Hom. Odyff.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § II. 2 – Ammonius in libr. de Different. &. Simil. Vocal.
Boek – pag. 304
Want de DISKOS is een doorgeboorde fteen, gelyk Try-
phon zegt in 5. de Hellenifm. Maar SOLOS is een koperen
ding geheel geklopt. e. f. v. Hoewel Euftathius ons nog Tweede Boek – Hfst. XIII. § II. 3
een ander onderfcheid tuffchen de DISKOS en SOLOS
aanwyft, zeggende:
Dat is: de DISKOS
is breed en holagtig, dog de SOLOS ronder en klootagtig.
Edog niet altyd word de DISKOS en SOLOS zo nauw
onderfcheiden, maar meefttyds ’t een en ’t ander, en
al wat ‘er van dat flag meer is, onder ’t eene woord
DISKOS begreepen, als ’t welke beide beteekenen
kan, t. w. zo wel ’t gene bolagtig, als dat fchyfagtig
rond is, als konnende beide wel geworpen worden, ‘t
welk aan de heerkomfte en beteekenis des woords vol-
doet.
§. III.
Naa onze dunken was dan de DISKOS in ’t gemeen,
’t zy uit fteen, ’t zy uit hout, yfer of koper gemaakt,
wel in den omtrek van de kanten cirkel-rond, dog an-
ders meeft van een tweederlei geftalte, t. w. of als een
LENTICULA, dat is, vat naa een linfe gelykende,
zynde van een beknopte rondheid, als Cafaubonus aan- Tweede Boek – Hfst. XIII. § III. 1
merkt, naa de eene zyde zo wat bolrond uit-
lopende, dog aan de andere zyde plat en met eenige ge-
kloofde holligheid ingebogen, by naa even eens als
de beene boontjes met welke gefpeelt word, of wilt
ge liever Koffee-boontjes, zo ze in den ommetrek rond
waaren. Dezelfde gedaante word by naa ook in een
fchotel gevonden, die wel rond in de rand zynde bo-
ven plat is, dog beneden zo wat rond uit-loopt: waar
van daan de Latynen ook een fchotel DISCUM noemen.
Ziet flegts Apulejus. In deze geftalte heeft haar Solon Tweede Boek – Hfst. XIII. § III. 2
by Lucianus aangemerkt, als hebbende de gedaante van Tweede Boek – Hfst. XIII. § III. 3
een kleine ronde fchild, die met een verheventheid naa
Tweede Boek – Hfst. XIII. § II. 3 – Euftathius ad Illiad.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § III. 1 – Cafaubonus ad Athen. lib. 10. cap. 2.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § III. 2 – Apulejus Metam. lib. 2.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § III. 3 – Lucianus in Anach.
Boek – pag. 305
de buiten zyde uitloopt, gelyk wy weeten. En zul-
ken fatzoen had ook miffchien de DISCUS van IPHI-
TUS, op welke de eere-kroonen te liggen plagten, en
die dienden om den ftilftand van wapenen aan te zeggen.,
gelyk op zyn plaats uit Paufanias gezegt is. De uitlo-
pende rondte ftelt Mercurialis op drie of vier vingeren,
en oordeelt ze nut geweeft te zyn, om ’t neervallende
werptuig voor breeken te bewaaren. Of als een platte
fchyf, in den ommetrek wel rond, maar van beide zy-
den plat: gelyk het openbaar is, dat zulken ronde en
platte, of ten minften plat-gelykende fchyf wel een DIS-
CUS genaamt word. Hier van daan de fpreekwys
DISCUS SOLIS, DISCUS LUNAE, e. f. v. de Son-
ne-fchyf, de Mane-fchyf, even gelyk ook de ronde tafel-
borden DISCI genaamt zyn geworden, die plat-ronde
fchyven zyn, en die ze droegen hadden den naam van
DISKOPHOROI, Teller-dragers, of ook
wel Schotel-dragers, want die beteekeniffen t’ zamen ge-
gooyt worden. Zie hier wederom ’t gene Mercurialis
aangeteekent heeft. Maar dat zekerlyk ook ’t woord
DISCOS een ronde plaan, platte fchyf beteekent hebbe,
blykt felfs daar uit, dat het woord tot de Duitfche o-
vergeflagen is, om des tafels (die ook by de Ouden
rond plag te zyn, of rondagtig) plaan, en voorts de ta-
fel te beduiden, want die by hen den Difch, als of men
den DISCUS zeide, genaamt word.
§. IV.
De gedaante nu van de Lins-gewyze of Schildsmaniere
Schyven, mitsgaders ook de platte, vertoont ons weder-
om de geleerde Mercurialis, zo uit het paleis van de
Groot-Hertog van Tofcanen, als elders, gehaalt, en weer-
dig, om by Hem gezien te worden. Siet pag. 169.
170, en dan 167.
Boek – pag. 306
§. V.
De twee eerfte figuiren, t. w. de Man met den ftomp,
en arm, vertoonen ons de Lins-gewyze of Schild-gelyken-
de, dog de laatfte (t. w. verfcheidene, t. w. vier Man-
nen uitbeeldende, zynde genoomen uit de penningen
van Keizer AURELIUS, te Apollonie in Illyris gefla-
gen) de platte fchyven, zynde de laatftgenoemde platte
fchyven ook zigtbaarlyk met doorgeboorde gaten voor-
zien, door welke het touwtje gefteeken moefte wor-
den, buiten twyffel, van ’t welke ons boven de Scho-
liaft van Homerus berigt deede. Ook ftaan ’er meten,
naa welke zy te doelen hadden. Edog die Mannen fchy-
nen ons naar jokswyze, en tot tyd-veryf, of om zig
een weinigske te oeffenen, de fchyven op en neer te
werpen, want zy zyn gekleed, en de fchyven zonder
haar amenta, banden, door de gaaten.
§. VI.
De fchyven nu, zoo van fteen, als van yzer of koper,
waaren zeer zwaar: hierom wierd zoo een doorgaans
, een zwaare fteen, genaamt. Ja Pindarus Tweede Boek – Hfst. XIII. § VI. 1
werd geagt dezelve bynaa by rotzen vergeleken te heb-
ben, al Hy dus galmt:
Dat is:
Hoedanig met haar hand
De werpers van den ftyven
Schigt, en van fteen-rots-fchyven
Uitzenden over ’t land.
En zomtyds wierd haar zwaarte nog boven gewoon
vermeerdert: daar van geeft Homerus getuigeniffe, als Tweede Boek – Hfst. XIII. § VI. 2
Hy van eenen fpreekt, die greep
Tweede Boek – Hfst. XIII. § VI. 1 – Pindarus Ifthm. Od. 1.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § VI. 2 – Homerus Odyff.
Boek – pag. 307
een grooter en dikker fchyf. Ja om de zwaarte te ver-
ftaan te geven, noemden de Latynfe Digteren den
Schyf pondus en pondera, gewigte, gewigten, zwaarten.
Dit is te zien by Martialis, Propertius, Ovidius: waar Tweede Boek – Hfst. XIII. § VI. 3
van de eerfte aldus fpreekt:
Splendida cum volitent Spartani pondera Difci,
Efte procul pueri : fit femel ille nocens.
Dat is :
Wanneer de zwaarten van de Spartze Difcus vliegen,
Zyt verre jongens: denkt datze eenmaal quam bedriegen.
De ander aldus: Tweede Boek – Hfst. XIII. § VI. 4
Miffile nunc Difci pondus in orbe rotat.
Dat is:
Nu werpt ze het gewigt der fchyf in ’t ronde heenen.
De derde op deze maniere: Tweede Boek – Hfst. XIII. § VI. 5
Quem prius aëreas libratum Phoebus in auras
Mifit, & oppofitas difjecit pondere nubes.
Decidit in folidam longo poft tempore terram
Pondus, & exhibus junɛtam cum viribus artem.
Hoe Vondel dit geeft, is boven §. I. gezien: edog wy
zullen ’t eens op nieuw vertolken, om ’t woord pondere
en pondus gewigte, daar ’t hier op aan koomt, nader te
koomen. ’t Luit dan naa onzen digt dus:
Welk Phebus bars en fel dryft trillende naa boven,
En gaat door ’t zwaar gewigt het fwerk der wolken kloven.
’t Gewigte ploft vry verr’ van daar op vafte aard,
En toont wat kragt vermag met wetenfchap gepaart.
§. VII.
De Schyf-werpers wierden ook ontkleet en gefalft, en
Tweede Boek – Hfst. XIII. § VI. 3 – Martialis lib. 14. Epigr. 162.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § VI. 4 – Propertius lib. 3. eleg. 13.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § VI. 5 – Ovidius Metam. lib. 10. vs. 178–181.
Boek – pag. 308
wierpen fo naakt de fchyven heenen. Dit verbeeld ons
wederom Ovidius in de perfonen van FEBUS en HY- Tweede Boek – Hfst. XIII. § VII. 1
ACINTHUS, van welke twee, nu eens geworden om
tegen malkanderen met de fchyf te werpen, Hy zegt:
Corpora vefte levant, & fucco pinguis olivae
Splendefcunt, laetique ineunt certamina difci.
Vondel :
Dees twee gaan moedig heen
Aan d’eene zyde op ’t veld fig moeder-naakt ontkleen,
En elk hun lichaam met olyf-fap glad beftryken,
Om fig te fterken, en in ’t worpen niet te wyken.
Kragt moeften fe hebben, om fulken fwaarte voort te
dryven, als fy t’ henen wierpen, ’t welke gefchiedde
met de hand eerft tot de borft te brengen, en dan weêr
uitwaarts te ftrekken, en in ’t ronde te fwaayen, zo
dat na eenige ommeflingeringe de fchyf daar henen door
de lugt fnorde, naa ’t verhaal van Mercurialis. Ook Tweede Boek – Hfst. XIII. § VII. 1
moeften ze vernuft en konft gebruiken, t. w. om de
worp regt te ftieren, en den fchyf ter behoorlyke
plaats, niet te kort, niet te verre, maar binnen bepaal-
de meeten of ftreeken te laaten neervallen, hoewel an-
ders ook wel degeene die hooger en verder werpen kon,
met de overwinning ftryken ging: waar op Horatius Tweede Boek – Hfst. XIII. § VII. 3
doelt, zeggende:
faepeque Difco,
Saepe trans finem jaculo nobilis expedito.
Dat is:
Dio hoog vermaart,
Door dikwyls fchyf, dikwils fchigt te werpen onvervaart,
Selfs verder dan de meet.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § VII. 1 – Ovidius loc. cit. vs. 176. 177.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § VII. 2 – Mercurialis loc. cit.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § VII. 3 – Horatius lib. 1. od. 8.
Boek – pag. 309
Tot het heele werk der werpinge, en zonderling tot
de beftieringe, fchynt ook gedient hebben het touw of
lyn (waar van boven) t’ welk om hand of arm vaft ge-
daan met het ander einde in den fchyf geknoopt was,
en dus den fwier en vlugt hielp beftieren. Degene nu
die konft en wetenfchap niet by haar kragten wiften te
paaren, wierden om de averegtfe vlugt en val van haar
fchyf uitgelaggen van de Aanfchouwers, bragten ook
wel een of ander van dezelve onvoordagtelyk befchadin-
ge en dood aan, gelyk zommige denken, dat FEBUS
op die wyze HYACINTHUS dood veroorfaakt hebbe,
hoewel Ovidius, als boven bleek, een ander rede geeft.
En die zo mifraamden hadden by de befpottinge nog ‘t
verlies en de miffinge van den prys tot haar loon.
§. VIII.
De Pryzen egter van den overwinnenden Schyfwerpers,
even als ook van de Schigt-werpers en Springers, en die
diergelyke fpeelen, welke de ligtere genaamt worden,
in tegenftellinge van de fwaardere, t. w. ’t vuift-ge-
vegt, e. f. v. waaren doorgaans geringere dingen, die Tweede Boek – Hfst. XIII. § VIII. 1
maar in ’t gemeen uitgedrukt wierden met deze of dier-
gelyke benamingen,
, zege-gaven, pryzen, e. f. v. Zie
Pafchalius.
§. IX.
Met de werping van de fchyf was een ander vermaag-
fchapt, t. w. die gefchiedde met de fchigt: want wy
hebben in de getuigeniffen der oudere Digteren, die voort-
gebragt zyn, gemerkt, dat ze by ’t gewaagen van de
fchyf ook doorgaans meldinge van de fchigt maken. Ja
ook is de , de fchiht of fpies-worp van Pindarus
voor een vijfde van de Olymp-fpeelen gehouden, gelyk
in ’t voorgaande Hooft-ftuk §. 2. gezegt is. Van deze
fchryft Mercurialis zodanig, dat Hy ze in tween Tweede Boek – Hfst. XIII. § IX. 1
Tweede Boek – Hfst. XIII. § VIII. 1 – Pafchalius de Coron. lib. 6. cap. 24.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § IX. 1 – Mercurialis lib. 2. cap. 13.
Boek – pag. 310
fplift, t. w. in en
, dat is, pyl-fchieting
en fchigt-werping. ’t Eerfte gefchiedde driezins, t. w.
of met hulpe van een band, lyn, die de Latynen A-
MENTUM noemen, hoedanig ook plaats by de fchyf
hadde: en op zulken band ziet Silius: Tweede Boek – Hfst. XIII. § IX. 1
hafta juvatur amento.
De pyl word door den band beftiert.
Of door middel van een boog, of eindelyk van een Ba-
lifta, fchiet-bus, die pylen uitwierp. De Stryders wier-
den of
, pyl-werpers, genaamt: want een
pyl heete , toxum en ’t vergif
, toxicon,
om dat naamelyk buiten fpel, in vyandlyke ftryd, de
pylen wel met vergif beftreken wierden, om allezins
eene dodelyke wonde te maaken. Dog de fchigtwerping
gefchiedde buiten die middelen, beftond in ’t werpen
van dikker worp-fpieffen, roeden, ftukken, plenters
e. f. v. De overwinninge was zomtyds voor de gene
die naaft by de mete werpen, of die raamen konde, zom-
tyds voor die, die over de meet heen en verft fmyten
konde: ’t welk laatfte wederom uit het vaarsje van
Horatius, zo terftont gemeldet, blykt:
faepa Difco,
Saepe trans finem jaculo nobilis expedito.
Dat is:
die hoog vermaart,
Door dikwyls fchyf, dikwyls fchigt te werpen onvervaart,
Selfs verder dan de meet.
Met dit fpel word ook ACHILLES gezegt de Myrmi-
donifsche Soldaten, geduirende de onluft tuffchen Hem en
AGAMEMNON zo wel als met den Schyf-worp, bee-
zig gehouden te hebben: en geen wonder, daar die
Tweede Boek – Hfst. XIII. § IX. 1 – Silius Italicus lib. 14.
Boek – pag. 311
oeffening zo dienftig was voor den oorlog naa gelegen-
heid van dien tyd, toen men met pylen en fpieffen
fchoot. Hier van daan wilde Plato Mannen en Vrou- Tweede Boek – Hfst. XIII. § IX. 2
wen zonderling in deze konft geoeffent hebben. Zeer
vermaart waaren eenige van de oude Helden in deze
konft, naa ’t getuigeniffe der Digteren: dog zonderling
HERCULES, die ’t Paard-Menfch NESSUS van verre
trof, ’t vliegend hart en de grouwzame Harpyen door-
fchoot, zo als Seneca verhaalt. Maar ook zyn onder de Tweede Boek – Hfst. XIII. § IX. 3
latere geweeft, die wel te treffen wiften: onder deze
blonken uit DOMITIANUS, die in zyn afgezondert le-
ven te Alba hondert wilde beeften op die wyze raakte
en doodde. Ziet Suetonius. En COMMODUS, van Tweede Boek – Hfst. XIII. § IX. 4
wien Herodianus verhaalt, dat Hy zulken gewiffen hand Tweede Boek – Hfst. XIII. § IX. 5
hadde, dat men fchigt of pyle trof, waar op Hy maar
met zyn ooge mikte. Dog zie van dit bedryf breeder
by Mercurialis ter gemelder plaats, en anderen.
§. X.
Maar zeer na by de Schyf-worp quam ook de worp met
de Slinger, die de Phoeniciers zouden uitgevonden hebben,
naa ’t zeggen van Plinius. Dat deden zy, denkt Mer- Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 1
curialis, om twee redenen: te weeten, om door de har- Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 2
digheid der fteenen haar eigen handen niet te verzeeren,
en om veel verder te werpen. De Slinger was gemaakt uit
lynwaat, of uit haayr van dieren (als hier toe bequaamft)
en hier meede wierp de Slingeraar, zyn arm om ’t hooft
flingerende, groote fteenen, zegt Vegetius, ook wel Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 3
glandes, ekkelen, dat is, ftukken loods, gefatzoeneert
naa de gedaante van ekkelen, als Nonius zegt. Zonder- Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 4
ling hebben in de Slingerkonft zeer naam-rugtig uitge-
blonken die van de Eilanden Majorque en Minorque, wel-
ke ook daarom BALEARES, Slinger-werpers,
, van werpen, of van
Baal Jaro, Mee-
fter om te werpen, geheeten zyn. En hier van daan zo me-
nigwerf ’t gewag van de Balearife flinger. Virgilius: Stu- Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 5
Tweede Boek – Hfst. XIII. § IX. 2 – Plato lib. 8. de leg.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § IX. 3 – Seneca in Herc.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § IX. 4 – Suetonius in Domit. cap. 19.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § IX. 5 – Herodianus lib. 1. cap. 47.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 1 – Plinius hift. nat. lib. 7. cap. 56.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 2 – Mercuri- lib. 2. cap. 12.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 3 – Vegetius de re milit. lib. 3. cap. 14.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 4 – Nonius Marcellinus cap. 18.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 5 – Virgilius Georg. lib. 1. vs. 309.
Boek – pag. 312
Stupea torquentem Balearis verbera fundae.
Dat is, volgens Vondel:
Treft daffen met den fteen en Spaanfe flinger-werp.
En Ovidius: Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 6
Non fecus exarfit, quam cum Balearica plumbum
Funda jacit : volat illud, & incandefcit eundo.
Vondel heeft dit :
— brandde om dit morgen-ligt,
Gelyk een gloeyend loot, ter flinger uitgedreeven
Van eenen Baleaar, ontfteeken onder ’t fweeven,
Te vooren kil en kout.
Ook doelen hier op andere Digteren, als namelyk Sta- Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 7
tius, Silius, Lucanus, e. f. v. Dog dat deze Eilanders Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 8
zo uitftaken in de Slinger-konft, quam van oorzaken, Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 9
die ons behalven anderen Florus met deze woorden be- Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 10
kent maakt: Tribus quifque praeliatur. Certos effe Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 11
quis miretur iɛtus, quum haec fola genti arma fint, id unum
ab infantia ftudium ? cibum puer à matre non accipit, ni-
fi quem ipfa monftrante percuffit. Dat is: Jeder ftrydt met
drie flingers. Wie verwondert, dat ze zeeker treffen,
daar deze alleen de wapenen der natie zyn: dat de eenige
oeffeninge van der jeugd aan ? De jongen krygt geen fpys van
de moeder, als die, welke Hy op haar aanwyzen getroffen
heeft; t. w. zy legde het ontbyt op een paal of verhe-
ventheid, dies hadde Hy, wilde Hy ’t eeten, daar af
te flingeren, gelyk Lycophron en Diodorus Siculus ge- Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 12
tuigen. Maar derwyl de Slinger, en de Slingeraars die Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 13
Funditores genaamt worden meeft in de kryg by ouds ge-
zien wierden, en zelden in de fpeelen, zo zal ’t niet
nodig zyn hier van breeder te handelen. Die meer be-
geert, gaa tot Jaconys Lydius, en Vegetius wiens ge- Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 14
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 6 – Ovidius Metam lib. 2. vs. 728.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 7 – Statius Theb. lib. 10. v. 852.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 8 – Silius lib. 7. vs. 297.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 9 – Lucanus Pharf. lib. 1. vs. 229.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 10 – Florus lib. 3. cap. 8.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 11 – Vegetius. lib. 1. cap. 16.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 12 – Lycophron.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 13 – Diod. Siculus lib. 6.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § X. 14 – J. Lydius Synt. Sacr. de re milit. lib. 3. cap. 9.
Boek – pag. 313
leerde Uitlegger Stewechius ons een wezentlyke Balea-
rifche Slingeraar voor oogen ftelt lib. 1. cap. 16.
§. XI.
Voor ’t laatfte: By ’t Worp-fpel met den Schyf word
ook van Mercurialis gevoegt een Worp-fpel met Tweede Boek – Hfst. XIII. § XI. 1
Halteres, Halters, met welke zy ook fprongen, gelyk
voorheen gezien is. Zo dat de Halters een dubbeld gebruik
hadden, t. w. of zy wierden voor gewigten in de han-
den gehouden om te fpringen, of zy wierden, by wege
van een Worp-fpel, uit de handen geworpen. Oribafius Tweede Boek – Hfst. XIII. § XI. 2
heeft een geheel Hooft-stuk , van de
Halter-worp gefchreeven, in welke Antyllus dit fpel al-
dus verklaart: &c.
Dat is: Edog daar is verfchil onder de Halters zelfs, want
of zy worden geworpen met uitgeftrekte en naa zig omgebo-
gene handen, of zy worden in de uiftrekkinge der handen
dewelke ruften, en meeft tyds met een korte beweeginge ge-
roert worden, vaft gehouden. De gene nu, die geoeffent
wierden, gingen niet anders als Vuiftvegters, en kloptenze
tegen een; of die zig oeffenden bogen zig na ’t opgaan van de
rug naa malkanderen. Hier wyft ons Antyllus dan een
derde gebruik van de Halters aan: want daar ze gewigten
waaren om te fpringen, en worptuigen, die op en heenen
gefmeeten wierden, zo maakt Hy ze ook nog tot hand-
gereedfchappen, om te flaan. Van de gedaante der
Halters is te vooren jets gefproken, dog ’t zal nodig
zyn te dezer plaats dat wat omftandiger te doen, en
wel zonderling met het verhaal, ’t welk ’er Paufanias Tweede Boek – Hfst. XIII. § XI. 3
van geeft. &c. Dat is: Deze Halters nu
hebben de gedaante van langwerpige rollen: dog in ’t midden
komen ze niet tot een gelyke rondte. Maar zo is haar fat-
foen, dat ’er de vingers der handen in gefteken worden als
door de hand-greep eenes fchilds. Onderwylen is ’t fatfoen
der Halters en Halteriften (om met Mercurialis te fpree-
Tweede Boek – Hfst. XIII. § XI. 1 – Mercurialis lib. 2. cap. 12.
Tweede Boek – Hfst. XIII. § XI. 2 – Oribafus
Tweede Boek – Hfst. XIII. § XI. 3 – Paufanias lib. 5. circa finem.
Boek – pag. 314
ken) dat is, Speelers met de Halters, t. w. zonderling zo
als zy ftaan, niet om te fpringen, maar meeft om te
kloppen, af te nemen uit de uitbeeldinge van Pyrhuss
Ligorius, by Mercurialis te vinden p. 173.
There are no comments published yet.