VIERTIENDE HOOFT-STUK.
Het Pentathlum, of Vyf-fpel. Waarom het zo ge-
naamt wierde. Beftond uit de vyf bovengemelte
Speel-zoorten. Quinquertio by gelykenis jemant
genoemt, die tot alles vaardig en bequaam is.
Pafchalius zeer nette befchryving van het Vyf-
pfel. Het eerfte was de enkele en lange Lo op
Het tweede de Worftelinge en Tegenworftelinge.
Het derde ’t flaan met Vuiften. Het vierde de
Sprong. Het vyfde de Schyf-werpinge. Vyf-
fpel-fpeler genaamt, die in allen dezen overwon.
Ook zo by ontleeninge genaamt een die ergens in
anderen overtrof.
§. 1.
Is nu nog overig, dat wy van ’t Spel hande-
len, ’t welk de Grieken , de Laty-
nen QUINQUERTIUM, wy ’t Vyf-fpel
noemen. De Speelers dezes wierden
by de Grieken, by de Latynen QUINQUERTIO-
NES, by ons Vyf-fpel-fpeelers genaamt: want de Griexe
woorden koomen van , vyf, gelyk de Latynfche
van QUINQUE, dat ook vyf beteekent. Te liever
eindigen wy dit boek met deze ftoffe, om dat wy zo
doende, by ’t fluiten deffelfs, naa een gewoonte by
de befte Schryveren in gebruik, alles wat zonderling
van de vyf Olymp fpelen, t. w. over jeder van dien,
hooftzakelyk gezegt is, in een bundel t’ zamen trek-
ken, en als in en kort hooft fummier den gunftigen
Lezer voorftellen konnen.
Boek – pag. 316
§. II.
Om ’t welke te doen wy ons niet ftooren zullen aan
de gene, dewelke uit eenige woorden van Ariftoteles, Tweede Boek – Hfst. XIV. § II. 3
van ons bereids elders te pas gebragt, bewyzen willen
dat het bereids genaamde Vyf-fpel gelegen was in de te
zamenmenginge van ’t Vuift-gevegt, worfteling en loop:
daar in van ’t PANCRATIUM onderfcheiden, dat terwyl
dat uit de zamenvloeyinge van de twee voorfte, dit be-
ftond uit dezelve twee met byvoeginge van nog een derde,
t. w. de Ren-loop. Maar waarom heet het dan ’t Vyf-fpel,
en waarom niet liever ’t Drie-fpel. Zegt men; om dat
de Speelers dezes waaren onder ’t vyfde flag der gener
die ftreeden, en dat ze ten minften in drie fpeelen Mee-
fters waaren, even als de Pancratiaften in twee, gelyk
Philippus Phieffer ’t zo verhaalt: zo is egter die reede Tweede Boek – Hfst. XIV. § II. 4
te blauw, en beveftigt veel eer door haar fwakheid ‘t
geene wy geftelt hebben, t. w. dat het Vyf-fpel dien
naam droeg, om dat het uit vyf verfcheiden fpeelen hebbe
beftaan. En hier ftryden ook Ariftoteles woorden, wel
begreepen zynde, niet tegen: want of Hy op die gemel-
de plaats wel zegt, dat die geene, welke ’t werk van een
Vuift-vegter en Worftelaar doen kan, een Pancatriaft,
en dat die nog daar en boven de Ren-loop kan verrig-
ten, of, om Hem nog nader by te blyven, die in allen
dezen magtig is, een Vyf-fpel-vegter zy: zo wil Hy
egter niet zeggen, dat het Vyf-fpel, tegen de kragt
zyner naame, in ’t Drie-fpel, dat is, in de drie van Hem
opgetelde Spel-zoorten gelegen waare: maar of Hy geeft
te verftaan, dat de gene die gemelde drie fwaardere ver-
rigten konde, ook wel de twee ligtere, de fprong en
schyf-werp uitvoeren konde, en alzo ligtelyk en Vyf-
fpel-vegter worden: of Hy betrekt de woorden
, alle deze, niet tot drie van Hem opgetelde Spel-
foorten, maar tot alle die in gebruik waaren in ’t Olymp-
veld, noemende die deze, als wel bekende.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § II. 3 – Ariftoteles Rhet. lib. 1. cap. 5. circa finem.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § II. 3 – Phil. Pheifferus Ant. Graec. lib. 2. cap. 72.
Boek – pag. 317
§. III.
’t Blyft dan, dat het Vyf-fpel uit vyf fpel-zoorten be-
ftond. Deze vyf nu waaren de meer-gemelde ,
, de loop, ’t vuift-gevegt,
worfteling, fprong, fchyf-worp. Hoewel Simonides, naa Tweede Boek – Hfst. XIV. § III. 1
allen fchyn op ’t Vyf-fpel fpeelende, ’t Vuift-gevegt voor
de Schigt-worp verwiffelt, feggende van DIOPHON:
Dat is:
Diophon Philons Soon heeft Griexe fpels gewonnen,
Te fprong, te voet, met fchyf, met fchigt; ook worft’len konnen.
Dog dat dit Spel uit vyf bestond, blykt ook uit ’t zeg-
gen van Pollux, , dat is: Tweede Boek – Hfst. XIV. § III. 1
PENTATHLUS, Vyf-fpel-ftryder, is een die vyf (dat
is vyfderlei) fpeelen ftrydet. Zo verftaat het ook Feftus
ter plaatfe, die beneden te berde gebragt worden zal,
en andere. Die dan in alle de vyf fpeelen vermogt te
winnen, wierd geagt alles te konnen, en daarom wierd
de naam van zo eenen ontleent ook gebruikt by gelyke-
niffe van zo een, die alles konde, alles wifte, ten
minften veel wifte, zo dat Hy fcheen alles te weeten.
Hier van geeft ons Suidas, niet op des lichaams maar Tweede Boek – Hfst. XIV. § III. 3
des ziels oeffening ziende, een bequaam voorbeeld by
de uitlegginge van het woord , in de perfoon
van Democritus Abderites:
Dat is: Democritus Abderiter was geoeffent in de Natuir-
Sede-Wif-Konft, en ommetrek der weetenfchappen, en Hy
had alle ervarentheid der konften. Zo, zegt Strauchius, Tweede Boek – Hfst. XIV. § III. 4
vereeren ook de Latynen met den naam van QUIN-
Tweede Boek – Hfst. XIV. § III. 1 – Simonides lib. 1.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § III. 2 – J. Pollux. Onomaft. lib. 3. cap. 30.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § III. 3 – Suidas in voce
Tweede Boek – Hfst. XIV. § III. 4 – AEgid. Strauchius §. 14.
Boek – pag. 318
QUERTIO een jeder die tot alles veerdig en bequaam
is. Dewyl nu de Athleten zulke gedagten van zig me-
nigmaal hadden, en door haar braafheid in anderen ver-
wekten, dat ze wel alle vyf fpeelen verrigten konden,
zo is ’t van daar, dat ook zy alle wel met de naam van
QUINQUERTIONES, Vyf-fpel-vegters, vereert
worden. Dit zegt Pomp. Feftus van Livius gedaan te Tweede Boek – Hfst. XIV. § III. 5
zyn.
§. IV.
Voorts heeft Pafchalius ’t Vyf-fpel, door alle fpeelen Tweede Boek – Hfst. XIV. § IV. 1
weidende, zeer net befchreeven, dien wy dan ook,
om te voldoen aan onzen toeleg (welke was ten beflui-
te dezes boeks de wezentlykfte zaaken der Olymp-fpee-
len in een Hooftfomme te trekken, en kort begryps
wyze voor oogen te ftellen) overzettende navolgen zul-
len.
§. V.
Dus fpreekt Hy: Porro Quinqertionis &c. Dat is:
Verders ’t werk van een Vyf-fpel-vegter was
of , dat is, als Ariftoteles
zegt,
als Plutarchus : te loopen de
enkele en lange loop, de beenen eenigzins weg te werpen,
en fnel te beweegen en verre, bedagt te zyn om te vlie-
den, en te vervolgen. En deze dingen wierden ge-
zegt , die in ’t Vyf-fpel behoorden
tot den loop. Die dit vermogte wierde genaamt Tweede Boek – Hfst. XIV. § V. 1
, of
, en gelyk ik boven gezegt hebbe
en
, dat is: Loper, Loper van de korte, Loper Tweede Boek – Hfst. XIV. § V. 2
van de lange-loop e. f. v. Dog hier niet voor by te
gaan het oude en gemeene zeggen nopens deze Lo-
pers: Niemant arbeid om de laatfte van haar voor te Tweede Boek – Hfst. XIV. § V. 3
komen, nog de gene die geheel befwyken, maar de ge-
Tweede Boek – Hfst. XIV. § III. 5 – P. Feftus in Quinquert.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § IV. 1 – Pafchalius loc. cit.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § V. 1 – Xenophon hift. Graec. lib. 7.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § V. 2 – Pollux lib. 3. cap. 30.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § V. 3 – Ariftides
Boek – pag. 319
gene, die hy naaft aan de overwinninge ziet. Dat is:
’t is geen eere eenen traagen looper voor by te fnel-
len: maar dat is eindelyk de waare lof en onwraak- Tweede Boek – Hfst. XIV. § V. 4
bare zege, dewelke de by naa gegrepen hebbende
Overwinnaar de zege uit de hand rukt. Derhalven
word de gene Verwinnaar verklaart, dewelke is
, de befte onder de goede, niet een dappere onder
de vreezagtige, nog fterke onder de fwakke. Ook en
word, gelyk ik boven uit dezelfde Ariftides gezegt
hebbe, het teeken van overwinninge niet gegeven
den genen die zo wat gevordert heeft in de baane,
maar die zyn tegenftrever voor by gefnelt is. En
dit was dan de eerfte overwinninge van ’t Vyf-fpel.
§. VI.
Op de tweede plaatze was
, worftelen, tegenworftelen, dat is,
niet ter neer geworpen te worden, maar den partie
worftelende ter aarden te ftorten. Zekerlyk gy
moogt, volgens Plato, de worfteling veel eer noemen Tweede Boek – Hfst. XIV. § VI. 1
, een konft
Van ftryd en gewelt, dan van tegenftribbelinge, alwaar na-
melyk de lichamen vermengt worden: en hierom
wierd het genaamt de ftryd van een fterk Man.
Want van dit en van andere konften zyn eertyds voor
handen geweeft Protagoras Schriften. De worftelin- Tweede Boek – Hfst. XIV. § VI. 2
ge gefchied in ’t flyk en ftof, wyl aldaar plaats heeft
een en
, een verknoping en floting, t.
w. met den tegenftrever. Want ik en fpreek hier niet Tweede Boek – Hfst. XIV. § VI. 3
van die oude worfteling der Helden, die zy onderfton-
den aan te gaan met de wilde beeften; alwaar aangin-
gen tegen de wildfte brullende ftieren, en ftaaken haare
ftoute handen naa de punten van derzelver hoornen, al-
waar zy dezelve temden, of ook wel onthalsden,
Tweede Boek – Hfst. XIV. § V. 4 – Tyr. Max.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § VI. 1 – Plato in Soph.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § VI. 2 – Philoftrat. in Heroic.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § VI. 3 – Philoftrat Heɛt.
Boek – pag. 320
niet wykende, fchoon gewont: zo aangenaam was ‘t
haar geoeffent te worden met zulke dingen, diede
oorlogs-bedryven te boven gaan. Ook en maak ik
hier geen gewag van de worfteling der CUPIDINES, Tweede Boek – Hfst. XIV. § VI. 4
luften, alwaar al fpeelende d’ een d’ ander neerwerpt,
en zagte handtjes aan hem flaat, als of hy hem de
keel toenypen wilde, zo hy onder dit bedryf niet
gaa ftryken: d’ ander egter, hoe week ook, de ftryd
niet weigert, maar zig ftelt op de voeten, en opent
den ander de hand, waar door bynaa zyn keel toe-
genepen wierde: dog dit doende zyn eigen vinger
nypt; door welke vinger pyn hy tragt in ’t oor te
byten van den tegenftreever: ’t welk de andere aan-
fchouwende Cupidoos ziende ’t fpel quaalyk neemen,
en den genen, die door een onwettige oorbeet ’s fpels
wetten gefchonden had, met appels en diergelyke
vrugten fteenigen. Weg met deze en diergelyke.
Wy handelen hier van de Mannelyke worfteling,
welke namelyk eene navolginge was van ’t PAN-
CRATIUM, in welke, gelyk beneden zeggen zal,
geprezen wierde de worginge: dat is, de hand wierd
op de keel of nekke van de gene gezet, die neerge-
worpen wierd, tot zoo verre, dat hy fcheen te ftik-
ken. Zekerlyk de zonderlinge gebaarden en pogin-
gen dezer worftelinge waaren, beide handen driftig
en fterk te ftooten naa ’t hooft en aangezigte van de
partie, en als met yzer deze en andere deelen te
doorftoten en te verwringen. Ook befchryft de
nuttigheden deze ftryds Solon by Lucianus met de- Tweede Boek – Hfst. XIV. § VI. 5
ze woorden: zo vele als van dezelve, met ’t aangezigt
naa de aarde geflagen, worftelen, leeren met dezelve daad
veilig neer te vallen en veerdig op te ftaan, ook dat ze
konnen vaft omvatten, en van de plaats zetten, en wor-
gen, en om hoog heffen den tegenpartie. Een jeder die
Tweede Boek – Hfst. XIV. § VI. 4 – Philoftratus in Cupidin.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § VI. 5 – Lucianus de Gymn.
Boek – pag. 321
alles gelukkig uitvoerde, , als hy met
de partye verftrengelt was, wierd genaamt ,
, Worftelaar. Vorders
word PALAESTRA, Mercuirs Dogter, gezegt dit Tweede Boek – Hfst. XIV. § VI. 5
fpel uitgevonden te hebben, ’t welk van haar den
, worfteling, draagt.
§. VII.
Ten derden moeft den Vyf-fpel-Vegter
met vuiften flaan, en met den flag, Tweede Boek – Hfst. XIV. § VII. 1
dat is, flaande dryven,
, en ftoten, en van tegen over aanzien: waar
van daan zeer aardig Demofthenes den Atheners ver- Tweede Boek – Hfst. XIV. § VII. 2
wytende, dat ze navolgers waaren van uitheem-
fche worftelingen, zegt: gelyk de uitheemze Vuift-
vegters te ftryden pleegen, zo oorlogt gy met Philippus;
want by hen, die geflagen is, blyft altyd gezet op den
flag: en zo gy Hem ergens flaat, daar zyn de handen:
edog Hy weet nog wil de flag ontwyken. Een exempel
van ’t Vuift-gevegt is by Q. Calaber lib. 4. Een Tweede Boek – Hfst. XIV. § VII. 3
Vuift-vegters werk, is ’t dan de flag toe te brengen
en te ontduiken: , met een
veerdig, dat is, ligt gewapend, of ook wel nakend
hooft te ftryden. Dan word Hy genaamt Tweede Boek – Hfst. XIV. § VII. 4
; d. i. Vuift-vegter.
§. VIII.
Ten vierden moeft de Vyf-fpel-Vegter , fprin- Tweede Boek – Hfst. XIV. § VIII. 1
gen, en dan is Hy een , die fpringende voort-
loopt, of fpringende ontfnappen, of
, ten verften fpringen, en dan wierd Hy ge-
naamt , Springer, veerdige.
§. IX.
Ten vyfden en ten laatften moeften de Vyf-fpel- Tweede Boek – Hfst. XIV. § IX. 1
ftryders of
, de fchyfwerpen, uitwerpen,
Tweede Boek – Hfst. XIV. § VI. 5 – Philoftratus in Imag.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § VII. 1 – Plutarchus in Cat.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § VII. 2 – Demofthenes. Philipp. 1.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § VII. 3 – Q. Calaber lib. 4.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § VII. 4 – Philoftrat.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § VIII. 1 – Philo.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § IX. 1 – Plutarchus.
Boek – pag. 322
fmyten, met den fchyf geoeffent, opgeheven worden. Van
welke oeffening een voorbeeld is by Q. Calaber: al- Tweede Boek – Hfst. XIV. § IX. 2
waar de fchyf, die ANTAEUS geweeft was, daar
na HERCULES, daar na TELAMONS, einde-
lyk by de lykftatie van ACHILLES AJAX prys
word. Deze ftryd fchynt Philo voor ogen te ftel- Tweede Boek – Hfst. XIV. § IX. 3
len met woorden die dit beteekenen: dit wedervaart
een Vegter die op ’t Vuift-gevegt, of des geheelen
lichaams, ftrydet: want die weert met de eene hand
de toegebragte flagen af, en de nekke ommekeren-
de verhoedt Hy, dat Hy niet kan getroffen worden.
En ook dikwyls verheft Hy zig op de teenen, en
fchikt en trekt zig zo weder t’ zamen, dat de flagen
van de partye vergeefs zyn, en dringt hem daar toe,
dat hy gelyke naa de gene die tegen fchaduwen veg-
ten, Met dit Stryd-fpel fchynt verknoopt geweeft
te zyn de worp de met fchigt. Zekerlyk Hora- Tweede Boek – Hfst. XIV. § IX. 4
tius fpreekt van deze zo teffens, dat Hy van de fchyf
en fchigt geen twee ftryd-fpeelen, maar alleenlyk een
maekt:
faepa Difco,
Saepe trans finem jaculo nobilis expedito.
Boven bereids by ons vervolkt.
§. X.
Die uit alle deze Stryd fpeelen Verwinnaar keer-
de, dezen, zeg ik, noemden ze Vyf-fpel-fpeeler, of
Verwinnaar. Hier ftaat aan te merken, dat of
fchoon ’t Vyf-fpel van eene allergrootfte beroemtheid
is geweeft, dat egter jeder van deszelfs verwinnin-
gen, zo ze ten nauwften gefchattet wierden, geen-
zins geëvenaart hebbe die, welke een jeder der an-
dere Spelers eigen was. Want elk enkeld Speler en
Overwinnaar verkreeg de allerhoogfte lof, als de
Tweede Boek – Hfst. XIV. § IX. 2 – Q. Calab. lib. 4.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § IX. 3 – Philo.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § IX. 4 – Horat. Carm. lib. 1. od. 8.
Boek – pag. 323
gene welke was, d.i. in ’t hoogfte, en vol-
komen kundig van alle dingen, die tot zyn ftryd-
fpel behoorden, ’t zy die de Worfteling was, ’t zy
de Vuift-vegting, ’t zy jets anders. De Vyf-fpel-Win-
naar was wel winnaar van alles, maar fcheen egter
minder
, gearbeid te hebben, om alle
zoorten van fpelen net te verftaan, als wel om alle maar
middelmatig aan te raken. Dit is ook nog aan te
merken, dat de Tegenftrever van een Vyf-fpel-Speeler
niet tot een weerpartye hadde een andere enkeld Speler,
maar ook een Vyf-fpel-Speler. En dit is de zin der
woorden van Plato, in welke de gene, die waar- Tweede Boek – Hfst. XIV. § X. 1
lyk een Philofoof is, vergeleken word met de gene,
die deze of gene konft hanteert.
. Ik verftaa namelyk, hoedanigen Phi-
lofoof gy meint: want gy fchynt te zeggen zodanige, als
in ’t Stryd-fpel zyn de Vyf-fpel-Speelers in vergelyking van
de Ren-loopers en Stryders. Want die wyken voor deze
in haare Stryd-fpeelen. Dog ten opzigte van de andere
Spelers zyn ze de eerfte, en overtreffen haar. Als of
Hy zeide, dat die in jeder fpel , de eerfte
pryzen, dog die in jeder fpel , de tweede
pryzen ontfangen. Verders de gene, die anderen er-
gens in overtroffen, wierden by ontleeninge
Vyf-fpel-Winnaars genaamt. Van dit flag was
DEMOCRITUS ABDERITES, die naa Suidas Tweede Boek – Hfst. XIV. § X. 2
zeggen met dezen naam vereert is, om dat Hy ge-
oeffent was in alle flag van konften en geleertheid.
e. f. v.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § X. 1 – Plato.
Tweede Boek – Hfst. XIV. § X. 2 – Suidas .
Boek – pag. 324
§. XI.
Dit nu zy genoeg van ’t Vyf-fpel; als wy ’er flegts
bydoen, dat het in ’t Olymp-perk is ingevoert of ver-
nieuwt op dezelfde tyd, als de Worfteling vernieuwt is.
Dat nu is gefcheit op de agtiende Olymp-tyd: gelyk
te vooren gezegt is. En hier meede is dit tweede Boek
ten
E I N D E.
There are no comments published yet.