TWEEDE HOOFT-STUK.
Omftandigheden van oordeel-ftrykinge en prys-toe-
wyzinge. Het eedzweren der Regters. Waar
over gedaan. Waren zomtyds verdagt. Waar
over zy te oordeelen hadden. Hoe noodzakelyk
zulx. Onderzogten, of wettelyk geftreden had-
den, of waarlyk overwonnen, of ook flinkze ftre-
ken gebruikt. Aanklagende Fifcalen? Eupolus
en Callipus wegens omkopinge der Mede-ftryders
in het Vyf-fpel geftraft. Diergelyk in het Wor-
ftel perk gebeurt. Verfcheidene exempelen van be-
drog. Boete der aangeteekende, die op den jui-
ften dag niet verfchenen. Der lafhartig bloode.
Beroepinge tot de Olympize Raad en Nomophy-
laɛten. Prys-toekenninge. Drie Regteren over
elk byzonder Spel. Tweede en derde Pryzen.
Pryzen van verfcheidene Spelen teffens getrokken
door zommigen.
§. I.
Maar ’t ftaat nu verder te onderzoeken, met
wat omftandigheden zy het oordeel geftree-
ken, en met wat omftandigheden zy de pry-
zen toelegt hebben.
§. II.
Aangaande ’t eerfte: zy waren gezworene Regteren;
want zy moeften vooraf op de ballen van een Zwyn by
JUPITER HORCEUS zweeren, dat ze naa vereifch
van regt, niet uit inzigt van gaven of gunften, zouden
Boek – pag. 342
oordeelen. Derde Boek – Hfst. II. § II. 1
Zy zweeren daar en boven, zegt Pau-
fanias, die over de Jongmannen, of over de Speel-Veulens
oordeelen zullen, dat ze naa regt, en zonder inzigt van
gaven het vonnis zullen ftryken: en dat zy ’t gene hen be-
wogen heeft, om jemant of goet te keuren of te verwerpen,
niet rugtbaar zouden maken. In dien zin geeft Romulus
Amafaeus deze laatfte woorden;
. Maar ons
dunkt, gantfch verkeerdelyk: want de reede, waarom
den Overwinnaar voor zoodanig verklaart moefte wor-
den, moeft de blykbaare overwinninge zyn, en die
rede mogt jeder een wel weten. Ons dunkt dan, dat
de woorden en
op de pryzen zien; want
juift geen zwygen beteikent, maar zonderling
houden, bewaren, onderhouden, obverferen, om barbaars
te fpreken. En dan zal de zin zyn: en dat ze ’t gene
de goedgekeurde, en niet (goedgekeurde) toekoomt, hem zul-
len houden, dat is, de prys den genen die bevonden
word regtmatelyk de overwinninge verkregen te heb-
ben, toewyzen, dog den genen die zoo niet bevonden
word, zonder aanzien, weigeren. Dit koomt over een
met en paft by het vorige, t. w. zy zouden een regt oor-
deel vellen en gevolgelyk regtmatig de pryzen toereiken.
Dat ook Paufanias ’er by doet;
wil ook niet zeggen, gelyk ROMULUS wil, dat de
Regters het niet naazeggen zouden, of rugtbaar maken,
nemaar, dat ze deze eedt met alle zyne omftandigheden
deeden in ’t verborgen, heimelyk, dat is, zonder ’s volx
tegenwoordigheid, voor af aan JUPITER, om alzoo
de groote aandagt, ernft en onfchendbare heiligheid
des eeds uit te drukken. Want het is openbaar, dat
Derde Boek – Hfst. II. § II. 1 – Paufanias lib. 5.
Boek – pag. 343
e. f. v. heimelyk, verborgen, be-
tekent. Dog dit zoo in ’t voorby gaan. Ondertuf- Derde Boek – Hfst. II. § II. 2
fchen hebben wy ook boven, in ’t eerfte Boek dit be-
reids al getoont, dat de Spel-Regters dezen eed afleg-
gen moeften, en word flegts hier herhaalt tot erinnerin-
ge, en om dat nu de tyd en plaats zig opdoet, in wel-
ke die eed haar werkinge vertoonen moefte: gelyk ’t
ook algezegt is, dat ze uit kragt van dezen eed ook
doorgaans geagt wierden regtveerdig te vonniffen (*),
fchoon AGIS Koning van SPARTA en anderen ’er mee
fcherften, dat ze pas om ’t vyfde jaar eenmaal regt
vonniften: en ook fcherfte ’er niet weinig meede eenen
STRATONICUS by Plutarchus. Dog ook maakten Derde Boek – Hfst. II. § II. 3
zy zig nu en dan wel verdagt van den eed vergeten, of
wat ter zyden geftelt te hebben, als zondelring de E-
leërs voorgetrokken en Uitlanders agtergezet wierden.
Hier op doelt ’t gene Herodotus verhaalt in opzigt van Derde Boek – Hfst. II. § II. 4
PSAMMIS Egyptifch Koning en de Eleëfe Gezanten:
Deze (PSAMMIS) in Egypten heerfchende, wierden ’er E-
leëfe Gezanten gezonden, poffende, dat by hen te Olympia
een aller regtvaardigft en onder de menfchen allergrootft
ftryd-fpel gehouden wierde, vermeinende dat zelfs de Egy-
ptenaren, hoewel de allerwyfte der menfchen kinderen, niets
grooters zouden konnen uitvinden. Deze nu in Egypten ge-
komen, en uitgelegt hebbende de rede van hunne komfte,
liet de Koning ’t zamen roepen die uit de Egyptenaars voor
(*) Den Apoftel Paulus verwagt zulx zekerlyk van den groten
Rigter in den hemel: want als Hy met zinfpelinge op het O-
lympvelt gezegt had: ik heb den goeden ftryd geftreden &c. 2 Tim.
4: 7. voert Hy ’er by vs. 8. Voorts is my weggelegt de kroon der
regtveerdigheid, welke wy de Heer, de Regtveerdige Rigter, geven
zal. Hoewel daar niet het woord of
,
maar gevonden word, wordende ook die woorden wel
onverfchillig gebruikt.
Derde Boek – Hfst. II. § II. 2 – lib. 1. cap. 9.
Derde Boek – Hfst. II. § II. 3 – Plutarchus in Lycurgo.
Derde Boek – Hfst. II. § II. 4 – Herodotus lib. 2. prope finem.
Boek – pag. 344
allerwyfte gehouden wierden. Als deze nu t’ zamengekomen
waren, en de ELeërs gehoort hadden, die alles melden, wat
by hen in de fpel-vieringe in agt genomen moeft worden, en
zeggende, dat zy gekomen waren om te onderftaan, of de
Egyptenaars jets dat regtveerdiger was bedenken konden.
Hier over raad zynde gehouden vraagde Hy Hen, of ook
by hen hunne eigene Burgers ftreeden ? en zy geantwoord had-
den; zonder onderfcheid van hunnen eigene Burgeren en and-
dere Grieken, een jeder die ’t maar lufte, te konnen ftryden.
Daar op zeiden zy, dat de andere, nadien zy zulken flag
van fpel voorftelden, uit alle geregtigheid vervielen, dewyl ‘t
onmogelyk was, of Burgers zouden een ftrydend Mede-Bur-
ger begunftigen, en een Vreemdeling ongelyk doen: maar by
alien zy een regtveerdig ftryd-fpel wilden houden, en zoo
om die oorzaak in Egypten gekomen waren, zy hadden het
te doen houden van de Vreemdelingen, en niet eenen Burger
toe te laten, om ’er in te ftryden. Diodorus Siculus heeft Derde Boek – Hfst. II. § II. 5
den Koning, onder wien dit gefchied zoude zyn, A-
MASIS genaamt, en verhaalt het dus in ’t korte: de
Eleërs ontrent de Olymp-fpeelen bezig, wanneer ze Gezan-
ten zonden, om te vragen, op wat wyze zy dezelve ten al-
lerregtveerdigften zouden konnen beftieren ? word Hy gezegt
geantwoordet te hebben; zoo niemant van de Eleënzers ftreed.
Te meer was der Regteren regtveerdigheid verdagt,
wanneer zy zelven door hunne Wagen-menners deel
hadden aan de paarde-ren-ftryd, gelyk ’t wel plag te ge-
fchieden: zie een exempel in PYRRHUS. Edog de-
ze onvoegzaamheid is verholpen, wanneer flux ’er op
een wet gemaakt is: dat niemand van de Bewinds-mannen
paarden in ’t fpel brenge. Zoo verhaalt Paufanias. ’t Is Derde Boek – Hfst. II. § II. 6
wereldkundig, dat ze ten minften een onregtveerdig
oordeel geftreken hebben, uit inzigt van de perzoon,
gaven, e. f. v. in de zake van NERO: want als Hy te
OLYMPIA rende, zoo is Hy uit de wagen geworpen,
en wederom opgeholpen konde Hy ’t geweld der draf
Derde Boek – Hfst. II. § II. 5 – Diod. Siculus Biblioch. lib. 1. feɛt. 2. prope finem.
Derde Boek – Hfst. II. § II. 6 – Paufanias lib. 6. circa initium.
Boek – pag. 345
niet uitftaan, maar moeft afftygen, en egter wierd Hem
de kroon gefchonken tegen eene vereering van vyf en
twintig Myriaden; welke prys GALBA hun daarnaa Derde Boek – Hfst. II. § II. 7
weder uitdrukte. Egter zou die daad in de Regteren, Derde Boek – Hfst. II. § II. 8
als uit nootdwang wegens de grootheid en ’t gewelt
van NERO gefchied, eenigzins konnen verfchoont
worden.
§. III.
Wy behouden dan doorgaans goede gedagten van de
Regteren, dewelke over de Stryd-fpeelers te voniffen,
en hun de overwinninge en prys toe te wyzen hadden.
Maar vraagt gy, wat hadden zy ’er over te oordeelen,
daar de zaak openbaarlyk bleek, zoo uit de te kort fchie-
tinge en agterblyvinge der Loopers, zoo uit de drie-
maal herhaalde neerwerpinge der Worftelaars, als uit
het teeken en belydenis van de Vuift-vegters en Pancra-
tiaften, voor aller Aanfchouweren oogen, al te maal als
Getuigen en Regteren aan te merken (waarom met regt
Ariftoteles zeide: Derde Boek – Hfst. II. § III. 1
. Dat is: een jeder, die ‘t
met zyne oogen aanfchouwt heeft, mag oordelen over de
oeffen-fpeelen. En daar deze Aanfchouweren menigmaal
den Overwinnaar al noemden en toejuigten, eer de
Regter ’t oordeel gevelt, en de Roeper hem uitgeroe-
pen hadden, en de Bazuine hem uitgalmde, gelyk Fa- Derde Boek – Hfst. II. § III. 2
ber uit Plutarchus aanwyft. Zoo dient tot antwoord,
dat ze noodig waren, om van ’t begin aan en voortaan
door hun eigen authoriteit en gezag, en dienft der A-
gonotheten en Maftigophoren order te houden over ’t fpel,
fpeelers en Aanfchouwers. Dog zonderling, dat me-
nigmaal het ftuk van overwinninge tuffchen Mede-
ftrevers zoo net in den evenaar ftaan konde, dat het
niet terftont bleek, wie de Overwinnaar was. By
voorbeeld zoo konden twee en meer menigmaal onge-
Derde Boek – Hfst. II. § II. 7 – Xiphilinus in Ner.
Derde Boek – Hfst. II. § II. 8 – Pafchalius lib. 6. cap. 6.
Derde Boek – Hfst. II. § III. 1 – Ariftoteles Probl. feɛt. 30. quaeft. 11.
Derde Boek – Hfst. II. § III. 2 – Faber lib. 2. cap. 28.
Boek – pag. 346
veer teffens den meet in ’t rennen bereiken. Voorts
moeften de meefte dingen meer dan eenmaal gefchie- Derde Boek – Hfst. II. § III. 3
den: drie flagen moeften de Vuift-vegters malkanderen
toebrengen, de Worftelaars dan anderen driemaal ter
aarde werpen. In de groote CIRCUS moeften de wa-
genen zevenmaal rennen, gelyk op zyn plaats getoont
is. Deze getallen net te onthouden was geen werk
voor de wufte fchaare, nu gints dan herwaarts gapen-
de, maar van opmerkende Regteren, die wiften, dat zy
‘er naa oordeelen moeften. Dan eindelyk, veel bedrog
en lift konde ’er gepleegt worden: Regters waren ’er
gevolgelyk van noden, om te onderfcheiden, en ’t on-
regt voor de billykheid te doen wyken.
§. IV.
Zonder twyffel ondertafteden dan deze Regters, of
de gene, die Overwinnaars fcheenen hunne voorafge-
dane eed volbragt, en (*), wettig geftreeden had-
den, dat is, alle de wetten van ’t fpel onderhouden
hadden, en naa de konft alle handeling en beweginge
gepleegt hadden. Ten tweeden, of zy al waarlyk ge-
wonnen hadden, door in ’t ren-fpel de voorfte te zyn,
door in ’t vuift-gevegt en het Pancratium drie flagen ge-
geven, en den tegenpartie de belydenis afgedrongen
te hebben. En ten derden in ’t byzonder, of ze ook
door bedrog en flinxe treeken van omkopinge en dier-
gelyke liften den tegenftrever daar toe gebragt hadden,
dat Hy de overwinninge in de hand fpeelende het op-
gaf. En deze onderzoekinge gefchiedde buiten twyf-
(*) Daar en is geen twyffel aan, of Paulus heeft daar het ooge
op, wanneer Hy 2 Tim. 2: 5. zegt;
Ende indien ook jemant
ftrydet, die en word niet gekroont, zoo hy niet wettelyk geftreden heeft.
, dat is,
, naar de Wet der Stryders.
Derde Boek – Hfst. II. § III. 3 – Pafchalius lib. 6. cap. 22.
Boek – pag. 347
fel op dezelfde wyze, als de beproevinge voor ’t fpel
naa de hoedanigheden, deugden, e. f. v. der Stryd-fpel-
Vegteren, t. w. op gedaane befchuldigingen en aanklagten,
die , KATEGORIAE, ACCUSATIONES, Derde Boek – Hfst. II. § IV. 1
op Griex en Latyn genaamt worden. En ’t fchynt,
dat zoodanige befchuldingen, daar op uitlopende, dat je-
mant de fpels wetten niet volbragt, bedrog en opftem-
minge (collufie) gepleegt hadde, e. f. v. gedaan zyn of
van jeder een uit het volk, wie maar wilde, of zon-
derling door eenige daar toe geftelde Fifcalen, die op
Griex den naam van , KATEGORI, Be-
fchuldigers, Aanklagers, droegen. Indien nu de aan-
klagte waaragtig bevonden wierd, en de fchuld bleek,
zoo wierd de overwinning en prys ontzegt, gelyk in
het eerfte Hooftftuk getoont is, en zware boete opge-
legt.
§. V.
Hier van vinden wy een allereerft exempel in de per-
zoon van EUPOLUS, Thefalliër, waar van Paufanias Derde Boek – Hfst. II. § V. 1
ons ’t naavolgende vertelt: “ Want als EUPOLUS
Theffaliër, onder de gene die tot het vuift-gevegt op-
gekomen waren, AGETOR Arcadiër en PRYTA-
NIS Cyziceniër met geld omgekoft hadde, en daar
en boven ook nog PHORMIO Halicarnaffer, die in
’t voorgaande Olymp-fpel in ’t vuift-gevegt de zege
bereikt hadde, zoo hebben de Eleërs Hem en die ’t
geld hadden ontfangen, om dat zy de eerfte door dit
bedrog het Heiligdom der Speelen gefchonden had-
den, in de fchat-kifte gebragt. Hier uit heeft
CLEON Sicyoner twee beelden gemaakt: wie de
andere vier gewerkt hebben, weet ik niet te zeg-
gen. Als gy het derde of vierde beeld over ’t hooft
ziet, vind gy de andere befchreven met opfchriften
in vaarzen van lagen rym: het eerfte derzelver ver-
Derde Boek – Hfst. II. § IV. 1 – Pafchalius lib. 5. cap. 8.
Derde Boek – Hfst. II. § V. 1 – Paufanias lib. 8.
Boek – pag. 348
maant, dat door der voeten fnelheid en ’t overigen
lichaams kragt de palm bereikt word. De ander
opfchrift getuigt, dat het Gode opgerigt was, ten
einde teffens JUPITER lof gegeven, en een fchrik
met de Eleeze Godsdienftigheid, om der Spel-ftry-
ders bedrog te ftraffen, gevoegt wierde. Uit de
twee overige vereert het eene de Eleërs, en rekent
het hun ten grooten lof, dat zy de Vuift-vegters ftraf-
ften: ’t Ander zegt, dat die vertoonzelen allen Grie-
ken ten leeringe moeten zyn, dat niemant de hoope
der overwinninge in ’t geld moet ftellen.
§. VI.
Egter heeft na EUPOLUS een ander, te weten
CALLIPPUS, zig verftoutet, om door gifte de over-
winninge van het Vyf-fpel tot zig te trekken. Daarom
gaat Paufanias aldaar voort dus te fpreken: “ ’t Is ter Derde Boek – Hfst. II. § VI. 1
geheugeniffe naagelaten, dat naa EUPOLUS eenen
CALLIPUPS Athenienfer zyne tegen-ftreveren de
kroone van ’t Vyf-fpel door geld afhandig gemaakt
heeft. Dit gebeurde op de hondert en twaalfde O-
lymp-tyd. Als nu de Eleërs de boete geeifcht had-
den van CALLIPPUS, en de gene die met Hem
onder den hoed gefpeelt hadden, hebben de Athe-
nienfers wel gezonden, om de boete af te bidden:
maar als de Eleërs zig niet lieten verbidden, waren
de Athenienfers zoo trots, dat zy, fchoon van de O-
lymp-merkt uitgefloten, egter ’t gene geoordeelt was
niet betalen wilden, voor al eer de Delphife APOL-
LO, dien zy vraagden, antwoorde, dat Hy niets
zou antwoorden, voor dat ze de Eleërs genoeg gedaan
hadden: Van ’t geld dezer boete zyn zoo veel beel-
den als van de voorige JUPYN opgeregt, en op de-
zelve vaarffen van geen zagter inhoud gefchreven,
als die welke van EUPOLUS boete waren. En zo-
Derde Boek – Hfst. II. § VI. 1 – Paufanias ibid.
Boek – pag. 349
ker, de eerfte opfchrift geeft te verftaan, dat die
beelden toegeeigent zyn op ’t bevel van ’t Orakel,
keurende het oordeel der Eleërs nopens ’t bedrog on-
trent het Vyf-fpel voor goet. Het tweede desgelyx
en het derde waren tot lof van dat oordeel. ’t Vier-
de leerde, dat men naa de overwinninge moeft ftre-
ven niet door geld, maar door dapperheid. ’t Vyf-
de toont, waarom ze opgeregt zyn. ’t Laatfte van
allen verhaalt dat antwoord van de Delphifen APOL-
LO, waar door die Vyf-fpel-vegters verklaart wier-
den met regt veroordeelt te zyn.
§. VII.
Diergelyken bedrog is ’er ook ontrent het Worftel-
perk gebeurt, dog niet minder ten fpiegel van allen
veroordeelt en geftraft. Hier van heeft Paufanias ’t Derde Boek – Hfst. II. § VII. 1
volgende aangeteekent: “ Daar en boven zyn ’er twee
beelden uit boeten van ’t Worftel-perk opgerigt: maar
hare namen zyn niet alleen my, maar ook zelfs de
oude Aantekenaars der Eleëfe zaken onbekent. Ha-
re opfchriften zyn ’er by gezet: derzelver een ver-
klaart, dat de Rhodiërs het bedrog nopens de wor-
fteling den Olympifen Jupyn met geld hebben moeten
betalen: het ander, dat het beeld geftelt is uit de boe-
te, die den genen opgelegt was, welke door quaad
bedrog de worftel-palm verdient hadden. Dezelfde
Aantekenaars melden, dat de overige beelden doe op-
gerigt zyn, als op de hondert en agt en zeventigfte
Olymp-tyd EUDELUS van PHILOSTRATUS
geld nam. EUDELUS zeker was een Rhodiër.
Maar in de publyke Archiven der Eleërs, door welke
de geheugeniffe der gener die overwonnen hebben
bewaard word, heb ik een bynaa verfcheiden ver-
haal gevonden, t. w. dat STRATO Alexandriner
op de hondert en agt en zeventigfte Olymp-tyd op
Derde Boek – Hfst. II. § VII. 1 – Paufanias ibid.
Boek – pag. 350
dezelfde dag wegens het Pancratium en Worftel-ftryd
zoude gekroont zyn. e. f. v.
§. VIII.
Nog verhaalt dezelfde Paufanias een ander exempel Derde Boek – Hfst. II. § VIII. 1
van bedrog zonder bekopinge, en de veroordeelinge
van ’t zelve in den Perzoon van THEAGENES Tha-
ziër gebeurt in opzigt van ’t Pancratium. Hy zegt:
Want THEAGENES Thaziër op dezelve fpeel-tyd de
palm van ’t Vuifgevegt en het Pancratium begerende,
zoo heeft Hy wel EUTHYMUS overwonnen met
de ceften: egterheeft hy de olyf-kroon niet ontfangen
wegens ’t Pancratium, om dat Hy geoordeelt is in
de voorige ftryd met bedrog de tegenftrever uitge-
ftreken te hebben. Op bevel van de Bouw-heeren
heeft hy moeten betalen een Talent aan Jupyn ten
heiligen boete, desgelyx nog een ander Talent aan
EUTHYMUS, om de aangedane hoon te vergoe-
den. En in der daad, THEAGENES heeft op de
zes en zeventigfte Olymp-tyd aan JUPYN ’t bevo-
lene betaalt; dog ’t overige der boete weigerende is
hy niet in ’t Vuift-perk getreden; derhalven is op
die en de volgende Olymp-tyd de kroone toegelegt
aan EUTHYMUS, e. f. v.
§. IX.
Nog meer diergelyke voorvallen vinden wy by Pau- Derde Boek – Hfst. II. § IX. 1
fanias: want Hy verhaalt, dat ’er op de twee hondert
en zes en twintigfte Olymp-tyd twee uitlandze Vuift-
vegters, AEgyptenaren namentlyk, met namen DIDAS
en GARAPAMMON, geweeft zyn, die over de zege
accordeerden. DIDAS gaf, GARAPAMMON ont-
fing ’t geld: wierden derhalven gebreukt. En verders
verhaalt Paufanias, dat ’er eens een zulk bedrog gefchied
is met raad van de Vaderen der ftrydende. De Vader
van de eene zyde was DAMONICUS, Eleër, zyn Zoon
Derde Boek – Hfst. II. § VIII. 1 – Paufanias lib. 6.
Derde Boek – Hfst. II. § IX. 1 – Paufanias lib. 5.
Boek – pag. 351
POLYCTOR: dog van de andere zyde SOSANDER,
Smyrner, Vader en Zoon gelyk van name. DAMO-
NICUS, blakende, dat zyn Zoon in de Worftel-ftryd
mogt winnen, bekogt SOSANDER, dat Hy zig zou-
de verwinnen laten, dog het brak uit, en zelfs de Ou-
ders moeften boete opbrengen. Dit zou gefchied zyn
op de hondert twee en tnegentigfte Olymp-tyd.
§. X.
Dog ter zelfder plaatze fpreekt Paufanias ’er ook van, Derde Boek – Hfst. II. § X. 1
dat door Rigterlyke uitfpraak jemand wel in boete ge-
flagen wierde, die op den juiften dag niet verfcheen,
t. w. zoo wanneer Hy zyn naam op de rolle had laten
aantekenen. Dit word eenen Alexandriner (zoo wel dan
een AEgyptenaar, als die twee, daar wy nog even van
fpraken; ’t welke beveftigt, dat toen der tyd de fpee-
len al vry verre aan ’t ontaarden geflagen waren, om
dat ’er ook On-Grieken komen mogten, dat by ouds
niet geoorlooft was, gelyk op zyn tyd is aangewezen)
een Alexandriner, herzeg ik, met name APOLLONIUS,
met toename RHANTES, bejegent te zyn. Want
als Hy op de gezette dag niet verfcheen, zyn boete
wierd genoemt, en ’t konde Hem niet verfchonen voor
te wenden, dat Hy door tegenwinden by de CYCLA-
DES was opgehouden, en niet hadde konnen komen:
want ook HERACLIDES, mede een Alexandriner,
wederfprak dit, en Hem wierd de kroone gegeven
zonder geftreden te hebben, een kroone zonder ftof ge-
naamt, dewelke aan jemant, die geen wederparty ge-
vonden ha, zoo wel gegeven wierde, als aan den O-
verwinnaar. Maar hier door wierd APOLLONIUS
RANTES razende van toorne, vloog op HERACLI-
DES met zyne yzere hand-fchoenen, dat is, ceften, en
noodzaakte Hem fchuil en wyk by de Bewinds-Mannen
te zoeken. Dog zonderling dit quam APOLLONIUS
Derde Boek – Hfst. II. § X. 1 – Paufanias ibid.
Boek – pag. 352
op een diere prys te ftaan. Dit was zoo ontrent de twee
hondert en agtiende Olymp-tyd.
§. XI.
De Spel-regteren befloegen ook wel jemant in boete
om zyn lafhartige blooheid. Dit zegt Paufanias gebeurt Derde Boek – Hfst. II. § XI. 1
te wezen ontrent de twee hondert en eerfte Olymp-tyd
in de perzoon van SERAPION, ook een AEgyptenaar:
want die ging ftryken uit vreeze voor de tegenftrevers.
Maar deze was de eerfte en laatfte niet alleen van de
AEgyptenaren, maar ook van alle natien, die deze
fmaad wedervoer, gelyk Paufanias aantekent.
§. XII.
Maar in geval van bezwaarniffe konde jemant zig
beroepen van de Spel-Regteren tot de Olympife of Eleefe
Raad, en NOMOPHYLAKTEN, Wet-bewaarders,
(van welke elders is gefproken) gelyk wederom uit
Paufanias blykt in de zake van EUPOLEMUS Eleer, Derde Boek – Hfst. II. § XII. 1
en LEO Ambracioter. “ Van EUPOLEMUS Eleër
word verhaalt, dat als ’er drie Bewinds-mannen aan
’t einde van de baane zaten, twee uit hun de palm
aan EUPOLEMUS gegeven hebben, dog de derde
aan LEO de Ambracioter; en dat LEO jeder van die
twee, door wier vonnis Hy afgewezen was, als Hy
zig beroepen had op de Olympife Raad, met eene
zware boete geftraft hebbe. Even zoo hadde in de
Pythife fpeelen eene beroepinge plaats, t. w. van de dertig
AMPHICTYONES, die aldaar als Regters zaten, tot
den AGONOTHETE, Opper-Spel-Bezorger, en van
daar nog wederom en verder tot den Roomzen Keizer,
t. w. ontrent de latere tyden, toen de Grieken onder
der Romeinen Alleen-heerfchinge geboeyt lagen: ’t
welk CLEMENS BYZANTINUS de overwinninge
wegens het treurfpel by naa had doen verliezen, om dat
Byzantium, dat is, Conftantinopolen toen ter tyd van de
Derde Boek – Hfst. II. § XI. 1 – Paufanias ibid.
Derde Boek – Hfst. II. § XII. 1 – Paufanias lib. 6.
Boek – pag. 353
Romeinen belegert zynde, men Hem niet toelaten
wilde te appelleren tot de belegerende Romeinen. Edog
de Spel-bezorger HIPPODROMUS fchoot ’er tuffchen,
wees CLEMENS de prys toe, en zeide die Regters
vaar wel, dewelke tegens geftaafden eede een onregt-
veerdig vonnis gevelt hadden. Zie hier van, en meer
herwaards doelende dingen, ’t gen Faber geleerdelyk, Derde Boek – Hfst. II. § XII. 2
naa zyn gewoonte, aangetekent heeft.
§. XIII.
Dog alles onderzogt en overwogen zynde, verklaar-
den meergemelde Regteren den Overwinnaar, en maak-
ten Hem alzoo bequaam en geregtigt tot den prys, die
Hy ook thans daarna verkreeg. En dit was het aller-
edelfte gedeelte van hun ampt, naadien ’t heugelyker
is en een blyder denkbeeld veroorzaakt, goet te keu-
ren, te regtveerdigen en te beloonen, dan te veroor-
deelen en te ftraffen. Des oordeels uitwyzinge ging
zoo toe, dat de Regteren in gezelfchappen van drien
verdeelt, en elk drietal over een byzonder fpel ’t opzigt
hebbende, gelyk te vooren aangewezen is, dan voorts
een jeder drietal den Overwinnaar van dat fpel, waar
over het ftont, verklaarde; en dat naa de meefte ftem-
men, gelyk blykt uit het geval van LEO Ambratioter,
die door twee ftemmen, als de meefte van drie, van
de overwinninge uitgefloten wierde, tot zoo verre, dat
Hy genootzaakt was tot den Olymp-raad zyn beroepin-
ge of appel te doen, alwaar bevonden wierd, dat ze
Hem verongelykt hadden, waarom ze in boete gefla-
gen wierden. Zie ’t gene uit Paufanias reeds gezegt Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 1
is. Die dan over het Vyf-fpel ftonden, verklaarden de
, Quinquercio, Vyf-fpels-Verwinnaar; die over
de Renloop den Verwinnaar van de Loop; die over ‘t
Vuift gevegt, de over de Worfteling, die over ’t Pan-
cratium e. f. v. verklaarden even zoo de Verwinnaars van
Derde Boek – Hfst. II. § XII. 2 – Faber lib. 3. cap. 23.
Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 1 – Paufanias lib. 6.
Boek – pag. 354
dezelve Speelen. Maar ook zoo verklaarden ze niet al-
leen de Opper-Overwinnaar, van jeder Spel (hoewel dien
eerft en voornamelyk) maar wyl tot vertrooftinge van
wakkere naaftreevers ook eenige tweede en derde pryzen
gefchikt waren, gelyk gezegt zal worden, zoo ver-
verklaarden ze ook den tweeden Overwinnaar, en den
derden, en ftelden dezelve mits dien to hunnen veror-
dineerde pryzen bequaam en geregtigt. Ja, wyl de Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 2
Speelen niet alle teffens op dezelfde uire, maar naa mal-
kanderen gehouden wierden, en gevolgelyk de magtig-
fte Waag-halzen meer den aan fpel fpeelen, ook, by
voorfpoed, in meer dan een overwinnen konden, by
voorbeelt in de Ren-loop, en ’t Vuift-gevegt, Worfteling
en ’t Pancratium, gelyk tot een ftaaltje CAPER PY- Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 3
THGORAS Zoon of Leerling op dezelfde dag in de
Worfteling en ’t Pancratium voor Meefter fpeelde: even
als dit ook gefchiede van STRATON AEgienzer, Zoon Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 4
van CORRAGUS, die ook nog op de volgende O-
lymp-tyd en elders overwon. Zoo overwon ook in de
Pythife Speelen de Eleër PAEANIUS door Worfteling en Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 5
Vuift-gevegt. Dog CLITOBOLUS Thebaner verwon Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 6
in de Ifthmife door driederlei Spel, t. w. door Vuift-ge-
vegt, Worfteling en Pancratium, naa ’t getuigeniffe van
Paufanias en Alcaeus. By Lucianus word TIMON van Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 7
een Mond-prater gevleid, dat Hy te OLYMPIA op
een dag ’t Vuift-gevegt, Worfteling en Ren-loop, ja ook
met de Wagen-jagt en Veulens-karre, geftreden en ge-
wonnen hadde. By zulken Spel-Vegter, die twee Stryd-
fpeelen op een dag met overwinninge volbragt hadde,
vergelykt Plutarchus Veld-Heer CIMON, om dat Hy Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 8
naa ’t zeggen van C. Nepos tweemaal op een dag, eens
te water by MYCALE, en daar naa ’t Krygsvolk ont-
fchepende te lande geflagen en verwonnen hadde. Wyl
dit dan zoo gefchiede, herzeg ik, moeften de Olymp-
Regteren, elke Regterbank, dat ik zoo fpreeke, doen-
de ’t gene hem toeftond, ook over dezen oordelen en
verklaren, en tot all pryzen wettigen.
Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 2 – Faber Agon. lib. 3. cap. 21.
Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 3 – Paufanias lib. 6.
Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 4 – AElianus Var. Hift. l. 4. c. 15.
Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 5 – Paufanias loc. cit.
Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 6 – Antholog. lib. 4.
Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 7 – Lucianus in Timone.
Derde Boek – Hfst. II. § XIII. 8 – Plutarchus & C. Nepos in Cimone.
There are no comments published yet.