DERDE HOOFT-STUK.
Regteren oordeel door de bekent gemaakt. De-
ze ook Mannen van aanzien. Moeften merk-
teekenen hebben van een eerlyk leven. Wierden
ook wegens hun ampt gekroont. Hun werk was
verfcheiden. Zy groeteden de Volks-vergaderin-
ge. Riepen uit, wie Overwinnaars waren. Be-
groeteden de Overwinnaars met hunne pronk-na-
men. Daagden de Overwinnaars op, om tot de
Hellanodiken te komen, en de Pryzen te ontfan-
gen. Zetteden den Overwinnaars de Kroone op.
Verzelden de uitgedofte Overwinnaars door ’t perk,
met hunnen lof uit te galmen. Zegedigten. De
gunft en drift des Volks quam menigwerf de Uit-
roepers voor.
§. I.
De Bewinds-mannen en Regteren bragten hun
oordeel en verklaringe uit, en deden het ter
keniffe van allen komen, door bemiddeling
en hulpe der Roepers, die ook
Derde Boek – Hfst. III. § I. 1
, ’s Volks- of algemeene Roepers geheten
wierden. Deze nu waren geen veragtelyke menfchen,
nog hun bedryf geen veragtelyke handteeringe. Want
zy waren by ouds uit de VICTIMARII, dat is, Of-
Derde Boek – Hfst. III. § I. 1 – Pollux Onom. lib. 3. cap. 30.
Boek – pag. 356
fer-papen, Priefteren, die op den Altaar in ALTIS om Derde Boek – Hfst. III. § I. 2
ftryd zongen, fpeelden, bazuinden, buiten twyffel om
door deze oeffening zig te beter te bequamen, om zig
goede Roepers en Trompenaars te toonen, niet alleen by
den aanvang der fpeelen, maar ook by het eindigen
derzelver door de Overwinnaars uit te roepen. Op ge-
lyke wyze had men naderhand in ’t Schouwburg, en
bepaaldelyk in die plaats welke ORCHESTRA ge-
naamt wierde, den Altaar, die THYMELE heette,
by welke de Zangers en Speelers ftreeden, naa ’t ver-
haal van Faber. In ’t vervolg van tyden, als ze ophiel- Derde Boek – Hfst. III. § I. 3
den juift uit de Priefteren te zyn, ’t welke gefchied is
ten tyde van ARCHIAS Hybleër, de eerfte uit de vreem-
den, (dat is, der gener, die geene Priefteren waren)
die aldaar toegelaten is mede in den Uitroep-konft zig te
oeffenen, en ’er over met anderen te ftryden, gelyk
Hy dan ook overwon tot driemaal toe in het Pythize
fpel: waarom hem een Pythifch praal-beeld opgeregt is,
wiens lofdigt Pollux aangetekent heeft: weshalven Hy Derde Boek – Hfst. III. § I. 2
ook buiten twyffel geregtigt is geweeft om voor Uitroe-
per der Groot-Overwinnaars, dat is die der groote Speelen,
te dienen. By deze omkeeringe, en alzoo ’t vervolg
der tyden, herzeg ik, zyn dan voorts de Roepers, of
Uitroepers, Lieden van ’t eerfte aanzien geweeft, en
moeften nog daar en boven met de merktekenen van
een eerlyk leven brallen, en van alle fchantvlekken vry
zyn. Hierom zegt Ariftides: Derde Boek – Hfst. III. § I. 5
Dat is, by aldien
jemant een Verrader geworden is, dien zult gy niet doen
kroonen, nog doen roepen. Dog de weerdigheid en hoo-
ge rang van deze Roepers blykt genoegzaam daar uit,
dat NERO daar toe gebruikte eenen CLUVIUS RU- Derde Boek – Hfst. III. § I. 5
FUS, die bereids te Rome Burgemeefter geweeft
was. Daarenboven vermeerderde het hunne weerdig-
Derde Boek – Hfst. III. § I. 2 – Athenaeus Deipn. lib. 4.
Derde Boek – Hfst. III. § I. 3 – Faber Agon. lib. 2. cap. 15.
Derde Boek – Hfst. III. § I. 4 – Pollux.
Derde Boek – Hfst. III. § I. 5 – Ariftides in Rhet. Orat. 1.
Derde Boek – Hfst. III. § I. 6 – Dio in Ner.
Boek – pag. 357
heid, dat zy zelfs van die conditie waren, die de fpee-
len, zoo wilden, handteeren, en naa de prys dingen Derde Boek – Hfst. III. § I. 7
mogten, die dan ingeval van overwinninge van andere
hunne Amptgenoten uitgeroepen wierden: maar zon-
derling blykt hunne agtbaarheid en luifter daar uit, dat
zy ook zelfs wegens hun ampt gekroont waren. Hier
van fpreekt Pafchalius in deze voegen: Hic non praeter- Derde Boek – Hfst. III. § I. 8
cundum &c. “Men mag hier niet voorby gaan, dat
zommige Uitroepers niet gekroont zyn geweeft, t.
w. de gene, welke zy noemden Uitroepers
in de Stad. Maar dat flag van Uitroepers, welke der
Oeffen-fpeelen Overwinnaars uitriepen, als ook die
welke in de regten van gezantfchap begrepen waren,
om dat ze tot ’s Gezants met-gezellen, en ’s Gezants-
fchaps Dienaars verftrekten, en uit dien hoofde hei-
lig en onfchendbaar wierden gehouden, wierden met
een gouden kroon verciert; gelyk ook de gene, door
welk de ftilftant den vyanden aangedient wierde.
De Argiven, zegt Xenophon, hebben naa gewoonte Derde Boek – Hfst. III. § I. 9
twee Gezanten gezonden, die de verbonden droegen.
’t Was derhalven voorzeker een ampt van de hoog-
fte weerdigheid. Dus verre Pafchalius.
§. II.
Deze nu voerden hunne namen, gelyk doorgaans ge-
fchied, van hun ampt en bedryf, ’t welk was de
of
, uitroepinge, welke te doen
(*) en
genaamt wierde; welke daad, of jets daar
(*) De woorden worden menig-
werf in het Nieuwe Teftament gebruikt, om te beduiden het
heilig werk der predikinge van de Apoftelen en hunne Mede-Ar-
beiders, en mogelyk zomtyds met zinfpelinge op de Uitroepers
in het Olymp-perk. Te minften koomt het ons zoo voor 1 Cor.
91. 27. op dat ik niet enigzins, daar ik anderen gepredikt heb
, zelf verworpelyk en worde. Want Paulus had
aldaar vs. 24–27. gantfchelyk het oog op het Olymp-perk.
Daarom zegt hier Hammondus; Praeconis munus erit è fuggeftu,
aut eminentiori quodam loco, pronuciare, quod certaminum gemus in-
cundem effet, vocare certaturos, viɛtoriae praemia promulgare, Athle-
tas admonere, eos concitare, proponere eis leges certaminis, eofdemque
ad Judicum tribunal vocare, atque horum audito fententia Viɛtorum
nomina edere. Sub Chrifto verò Agonotheta Apoftoli funt fimul
&
, Praecones & qui cornam imponebant, ut
ait Ifidorus: Iidemque pronunciant, promulgant, citant, admonent,
vinciunt, folvunt, nonnulofque, Viɛtores effe fignificant, & alios
, quafi indignos rejiciunt.
Derde Boek – Hfst. III. § I. 7 – Cicero Epift. ad Famil. lib. 5. ep. 12.
Derde Boek – Hfst. III. § I. 8 – Pafchalius de Coron. l. 6. c. 12.
Derde Boek – Hfst. III. § I. 9 – Xenophon hift. Graec. lib. 4.
Boek – pag. 358
onder begrepen, ook , noeminge, roepinge,
roeminge, gelyk dezelve te doen (*) noe-
men, groeten, roemen, geheeten is. Dog hier van moe-
ten wy wat onderfcheidelyker handelen.
§. III.
Want tot dit ampt (zoo als het uitgevoert wierde
naa den afgedanen ftryd en by de prys-uitdeelinge) be-
hoorde ten eerften, dat zy Uitroepers, op de uitfpraak
en wenk der Bewinds-Mannen, den aanhef maken moe-
ften, met zeer eerbiedig de aanzienlyke Vergaderinge
des volx te groeten en te zegenen.
(*) Lydius Agonift. Sacr. oordeelt, dat Paulus Hebr. 5: 10.
zeggende van Chriftus, dat Hy is
, een Hogepriefter … van
God genaamt, op de Handelinge der Kampvegters zinfpeelt, wel-
ker Overwinnaars door den Uitroeper opentlyk verklaart wierden.
Trouwens zulx is zeer waarfchynelyk. Want Paulus vs. 9. ge-
fproken hebbende van de , volmakinge des Heeren Chri-
ftus, Die alles had gedaan ’t gene moeft gedaan worden, en
zoo de volmaakte Hooft-Stryder was, zoo noemt Hy Hem nu den
van Gods gewaanden Hoge-Priefter. ’t zelfde als
Boek – pag. 359
§. IV.
Ten Tweeden, zy moeften met een zeer klare ftemme
hard uit vermelden een uitroepen, wie de Overwinnaars
waren, wat voor eene overwinninge jeder verkregen
hadde, en overeenkomftige tekenen daar van aantoo-
nen: ’t welke laatfte Himerius te verftaan geeft, door Derde Boek – Hfst. III. § IV. 1
, van Pafchalius vertaalt
door convenire in unum idemque fignum cognitionis: dat is,
over een te komen in een ’t zelfde teeken van kenniffe. ’t For-
mulier van dit deel der uitroepinge, ’t welk men met
regt meldinge, bekentmakinge, noemen mag,
is af te nemen uit het geeftelyke, ’t welk Gregorius Derde Boek – Hfst. III. § IV. 2
Nazianzenus van een Chriftelyk Overwinnaar dus uit-
brengt:
&c. Dat
is. Deze is de allerwaaragtigfte Stryder voor de waarheid
en Verdadiger der Drie-eenheid: tot den bloede toe een vie-
rig Vervolger van de gene, die ’t lyden vervolgen, e. f. v.
Wilt gy volmaakter en breeder ? Deze is de befte uit den
beften, en uit de edelmoedige de allermoedigfte. e. f. v.
In dit Formulier vermengt zig een ander deel, of jets
van een ander deel der uitroepinge, t. w. de roeminge of
lof-tuitinge, waar van hier naa. Enkeler is dan de toon
en trant, welke RUFUS, de Uitroeper van NERO,
gehouden heeft, zeggende: Derde Boek – Hfst. III. § IV. 3
Dat is: Keizer Nero wind den ftryd, en kroont
het Roomze volk, en zyn eigen wereld. Waar ontrent aan
te merken is, dat een Overwinnaar niet voor zig zelfs
overwon, nog geagt wierde zig zelfs de kroon te ver-
dienen, maar voor zyn Stad of Landfchap: in welkers
plaatze in opzigt van Nero de , TERRA,
Derde Boek – Hfst. III. § IV. 1 – Himerius.
Derde Boek – Hfst. III. § IV. 2 – Gregorius Nazianzenus in Her. Philof.
Derde Boek – Hfst. III. § IV. 3 – Dio in Nerone.
Boek – pag. 360
’t Aardryk, als Hem, als Monarch, onderworpen ge-
ftelt word. Dog van dit elders. Ook is aan te mer-
ken, dat dus uitgeroepen te worden, t. w. voor Over-
winnaar in ’t perk een overgroote eere zynde, ’t even
groote fchande was in ’t Gerigte en Gerigts-handelinge
met name genoemt en uitgeroepen te worden. Dog
dit laatfte wierd niet eigentlyk of
keryttefthai geheeten, of anakerytteftbai, maar
apokerytteftbai geheten, gelyk Dio Chryfoftomus Derde Boek – Hfst. III. § IV. 4
getuigt, zeggende:
Dat is:
edog de gene die in ’t Gerigte uitgeroepen worden, worden,
van alle elendig, dog die in ’t Schouwburg ten hoogften ge-
lukkig geoordeelt. En men zegt, dat de laatfte verkondigt,
dog de eerfte afgekondigt worden. Over welke plaatze
Cafaubonus aantekent, dat , afkondigen, Derde Boek – Hfst. III. § IV. 4
gebruikt wordt van kinderen, di door des Uitroepers
ftemme van hunne Ouderen onterft worden.
§. V.
Zy moeften ten derden thans ook buiten twyffel de
Overwinnaars begroeten met de gemeene pronk-naam van
OLYMPIONIKEN, dat is, Olymp-fpel-
winnaars, of HIERONIKEN, dat is, ’s Hei-
ligen-fpel-verwinnaars (want de Olymlp fpeelen waren den
Goden toegeeigent, en hoog verheven, en daarom heilig,
gelyk ook de kroonen heilig geheeten wierden) of met de
byzondere, aanwyzende de fpeel-zoorten, in welke die
en die de overwinninge gegrepen hadden, ’t zy name-
lyk door Ren-loop, Worfteling, of Vuift-gevegt e. f. v.
Onder welke egter uitblonken de gene, die de gemeng-
de fpeelen geftreden, en ’er Meefter in geworden waren:
by voorbeelt ’t meergemelde PANCRATIUM, en daar
van daan , PANCRATIASTEN, of ‘t
Derde Boek – Hfst. III. § IV. 4 – Dio Chryfoftomus Orat. 1. de glor.
Derde Boek – Hfst. III. § IV. 5 – Cafaubonus.
Boek – pag. 361
Vyf-fpel, en daar van daan ; PEANTATHLOI
genaamt zyn: zonderling de gene, die op een dag
meer dan eens verwonnen, en daar van daan den naam
van t. w.
of
, PARA-
DOXONIKEN, wonderbare Verwinnaars droegen, of
die in alle vier Griexe Speelen, en alzoo in ’t ronde
gewoon waren te overwinnen, en daarom met den eer-
naam van , PERIODONIKEN, bralden:
welke byzondere de boven-gemelde algemeene van O-
LYMPIONIKEN en HIERONIKEN min of meer
quamen op te luifteren, naa datze in haar byzonderheid
meer of minder luifters vervingen, terwyl ze egter van
de andere zyde anders in en door de algemeene ligtelyk
verflonden wierden. Dog wyl deze begroetinge zon-
derling gefchiede naa de krooninge, als terftond blyken
zal, zoo gaan wy voort, om de verdere vereifchingen
van hunne bedryven te befchouwen.
§. VI.
Ten vierden: zy moeften teffens de Overwinnaars op-
dagen, om tot de HELLANODIKEN toe te treden,
en de pryzen te ontfangen. Hier op fpeelt Virgilius in Derde Boek – Hfst. III. § VI. 1
opzigt van AENEAS Scheep-ftryd, zeggende:
Tum fatus Anchifa, cunɛtis ex more vocatis,
Viɛtorem magna Praeconis voce Cloanthum
Declarat, viridique advelat tempora lauro.
Dat is, volgens Vondels vertolking:
Anchifes Zoon, om hen te zamen te begaven
Vergaderdze by een, verklaarde voort Cloanth
Verwinnaar door de ftem des Roepers op het ftrant,
Bekranft Verwinnaars hooft met groene lauwerieren.
Van dit opdagen, of wilt gy opeifchen, fpreekt zekerlyk
Heliodorus, zeggende: &c. Derde Boek – Hfst. III. § VI. 2
Derde Boek – Hfst. III. § VI. 1 – Virgilius AEnid. lib. 5. vf. 244.
Derde Boek – Hfst. III. § VI. 2 – Heliodorus AEthiopic. lib. 4. fol. 73.
Boek – pag. 362
Miffchien ziet hier ook op ’t gene Cornelius Nepos Derde Boek – Hfst. III. § VI. 3
zegt: magnis in laudibus tota fuit Graecia Viɛtorem Olym-
piae citari. Dat is: ’t is door gantfch Grieken een zeer groo-
te eere geweeft voor Overwinnaar van ’t Olymp-fpel opge-
eifcht te worden. Dat nu de Overwinnaars op die opei-
fchinge met vollen ren naa de HELLANODIKEN,
om de prys en kroon, zig begeven hebben, lydt niet de
minfte twyfelinge, naadien dit het einde was van al
den ftryd, en de vervullinge van hunnen blakende be-
geerte. Maar hier van elders.
§. VII.
Dus was ten vyfden ’t werk der uitroeperen, zonder
twyffel op bevel van de Bewinds-mannen, de verklaarde-
en uitgeroepene Overwinnaren de kroone op te zetten.
Dit toont Cicero, zeggende: Verecundiores effe Praeco- Derde Boek – Hfst. III. § VI. 3
nes Ludorum Gymnicorum, qui cum caeteris corronas impo-
fuerunt Viɛtoribus, eorumque nomina magna voce pronuncia–
runt, cum ipfis ante ludorum miffionem coronae donentur,
alium Praeconem adhibeant, ne fua voce ipfi fe Viɛtores prae-
dicent. Dat is : Dat de Uitroepers der Oeffen-fpeelen zedi-
ger zyn, die fchoon ze de andere Overwinnaars de kroonen
opzetten, en der zelver namen met een fterke ftemme uit
brommen, nogtans, als hun voor des Spels aanvang kroonen
gefchonken worden, eenen anderen tot Uitroeper gebruiken,
ten einde zy zelfs niet met eigen ftemme zig Verwinnaars
verklaren. Zie hier voorts van Faber. ’t Is egter te Derde Boek – Hfst. III. § VII. 2
denken, dat dit ook wel deden de AGONOTHE-
TEN, en BRABEUTEN, Bewinds mannen en Prys-
uitdeelers, welken ’t zelve menigmaal toegefchreven
word: ’t en zy wy die toefchryvinge opvatten in dien
verftande, dat deze het uitwrogten door de Uitroepers,
en zoo verre gezegt konden worden het gedaan te heb-
ben, als altyd de gene die jets door een ander doen ge-
rekent en gezegt worden ’t zelfs gedaan te hebben.
Derde Boek – Hfst. III. § VI. 3 – C. Nepos in Praefat.
Derde Boek – Hfst. III. § VII. 1 – Cicero Epift. Famil. lib. 5. epift. 12.
Derde Boek – Hfst. III. § VII. 2 – Faber Agon. lib. 2. cap. 17.
Boek – pag. 363
Hier by mogen wy ook voegen, dat dan buiten
twyffel de Uitroepers mede tot hunnen laft gehad heb-
ben, om de Overwinnaars ook uit te doffen en te ver-
cieren met alle die vereerignen, die behalven de kroone
hun plagten gegeven te worden. Zie beneden.
§. VIII.
Ten zelfden, zy hadden de nu uitgedofte Overwinnaars
met praal en pragt door ’t perk op en neer geleidet
wordende te verzellen, en nu niet flegts hen voor Ver-
winnaars uit te roepen, maar ook te roemen, met hun-
ne deugden en dapperheid te pryzen, en hunnen lof uit
te galmen. De bewoordinge dezes mogte hun van de
groote Overwinnaars in de mond gelegt worden, die
gezegt wierden den Roepers te geven ’t gene zy roepen zou-
den, gelyk blykt uit ’t gene Plutarchus verhaalt van Derde Boek – Hfst. III. § VIII. 1
Euripides, zingende ter eeren van Alcibiades. ’t Loopt
op deze maat:
Maar, ô Zoon van Clinea,
’k Zal uw deugden galmen.
Schoone Overwinnaar, ha !
Klappen met myn palmen.
Ja allerfchoonfte, die ’er ooyt
Onder Grieken liepen:
Want (zoo beurde het nu of nooyt)
Als of d’ andre fliepen,
Gy ftooft een, twee, ja driemaal
Voor al d’ andren henen:
Tradt ter perk in zonder faal,
Tweewerf het befchenen
Van den kroon; en zeidt niet flauw,
Wat de Roeper roepen zouw.
Dog deze roeminge wierd volmaakt en volvoert zon-
derling door het opzingen van de Zege-digten
Derde Boek – Hfst. III. § VIII. 1 – Plutarchus in Alcibiade.
Boek – pag. 364
ter eeren van de Overwinnaars door de Digteren ge-
maakt, en door hen of anderen opgezongen, van hoe-
danigen dit van Euripides (waar in Hy ook ’t gene wy
hier bewyzen moeften invloeyen laat) een is. Maar
hier van beneden.
§. IX.
Eindelyk is nog aan te merken, dat de gunft en drift
des volx menigwerf de Uitroepers in ’t uitgalmen van
de Overwinnaren als voorquam, en voor hen dezelve
noemden en verheerlykten. Hier om zegt Faber: ex-
clamabant igitur Speɛtatores in ipfis agonibus, & non fine
Viɛtoris laudibus ipfum appelabant, non expeɛtata Tubicinis
aut Praeconis renunciatione – – – – Encomia &
cantilenas quoque honoris caufa praeferebant. Dat is : De
Aanfchouwers dan riepen ook onder de fpeelen, en noemden
den Overwinnaar niet zonder zynen lof, zonder ‘s Trompers
of Roepers uitfpraak af te wagten —- En
droegen ook de loftuitingen en gezangen, eerenshalven, als
voor uit. Dit nu bewyft Hy uit Plutarchus, Plato, Derde Boek – Hfst. III. § IX. 1
Homerus en anderen. ’t Luft ons niet dezelve nader te Derde Boek – Hfst. III. § IX. 2
overwegen: maar van de lof-tuitingen en gezangen moet Derde Boek – Hfst. III. § IX. 3
ook beneden nog meer gezegt worden.
Derde Boek – Hfst. III. § IX. 1 – Plutarchus in lib.
Derde Boek – Hfst. III. § IX. 2 – Plato de Leg. lib. 7.
Derde Boek – Hfst. III. § IX. 3 – Homerus. Iliad.
There are no comments published yet.