ZEVENDE HOOFT-STUK.
Spot by zommigen gedreven over Prijs van ver-
welkbaar Loof. Zoo doen Dion Chryfoftomus,
Opilius, Diogenes, Anacharfis,. Solons ant-
woorde aan Anarcharfis. Caffiodorus toont de
nuttigheid aan. Silius noemtze een Schone Kroon.
Pindarus Zoete Bloemen. Vrugten van deze
Kroon by Tertullianus t’ zamen geftapelt.
§.I.
Edog om de mindere Stryd-bazen met hunne
, tweede en geringere pryzen daar te
laten, keeren wy weder tot den regten Over-
winnaar, en zyn brallend , ’t welk te
OLYMPIA in een olyf, ja wilde-olyf-kroon, als gezegt
is, beftond.
§.II.
Maar wat is flegter dan een kroon van verwelkbaar
loof (*), die de eene tyd het oog wat vermaakt, dog
(*) Paulus zegt: deze dan doet wel dit, op at ze eene verderflyke
( ) kroone ontfangen zouden, maar wy eene onverderflyke
( ) 1 Cor. 9: 24. Zoo wil Hy de gelovigen in de gee-
ftelyke loopbane opfporen door voorhoudinge van dien onver-
derflyken prys. Anders noemt de H. schrift die wel de kroone der
regtvaardigheid 2 Tim. 4: 8. de kroone des levens Jac. 1: 12. Openb.
2: 10. de onverderflyke, onbevlekkelyke en onverwelkelyke erfeniffe
( ) die in de
hemelen bewaart word 1 Per. 1: 4. de onverwelkelyke kroone der heer-
lykheid ( ) 1 Petr. 5: 4. Waarom
deze genaamt wierd , ziet Lydius Agon. Sacr. cap.
45. Adami. Obferv. p. 436. Ook onzen Heer Antonides over
Petrus.
Boek – pag. 422
kort daar op verdorrende een walgelyk aanzien verfchaft,
en nog van nut nog van weerde is. Deze nietige on-
weerdigheid van de hoogfte prys heeft zommigen dan
gelegentheid gegeven, om met fpel en prys te fpotten.
§.III.
Onder deze is Dion Chryfoftomus, dewelke zegt, Derde Boek – Hfst. VII. § III. 1
dat de kroonen, eerfte plaatzen, loftuitingen in ’t open-
baar gevonden zyn, om tot fpyze voor de dwazen te ver-
ftrekken, en dat ’er zommige met groen loof, of krans
of zwagtel omgeleidet worden, even als de fchapen. Zoo
zegt ook Opilius by Appianus: Derde Boek – Hfst. VII. § III. 2
: dat kroonen en purper was een vermaak voor kinderen,
maar ’t leger dienden andere dingen, t. w. hoeven en fchat-
ten. Zoo noemde ook Diogenes de kroonen flegts Derde Boek – Hfst. VII. § III. 3
bloeizelen van eere. En zoo word ook
ANACHARSIS de Schyter gezegt SOLON ’er over
uitgelagchen te hebben, zeggende: zeker Solon, gy hebt
daar fchoone pryzen opgetelt, zoo wel weerdig den genen,
die zulken mildadigheid den menfchen aanbieden, als den
zoodanigen Stryd-fpeelers, die zulke pryzen zoo driftig naa- Derde Boek – Hfst. VII. § III. 4
jagen. Als of Hy zeide: d’ een en d’ ander ftellen zig
aan als kinderen, die van hunne ydele poppe-fpeel-tui-
gen wat groots maken, en ’er breed mede op hebben.
Dies mogte dan ook de Egyptife Priefter PATENEIT,
zig tot SAI onthoudende, des aangaande tot den zelf-
den SOLON zeggen, naa ’t verhaal van Plato, dat de Derde Boek – Hfst. VII. § III. 5
Grieken nooyt ophielden kinderen te zyn.
§.IV.
Hier tegen antwoorde SOLON den Schyter ANA- Derde Boek – Hfst. VII. § IV. 1
CHARSIS, en in Hem anderen, met te zeggen: wy
zien niet flegts op die bloote gaven, maar deze zyn tekenen
en vertoonzelen van de overwinninge, waar door de Over-
winnaars gekent worden. En Caffiodorus heeft ze de naam
Derde Boek – Hfst. VII. § III. 1 – D. Chryfoftomus Orat. 66.
Derde Boek – Hfst. VII. § III. 2 – Appianus in Alex.
Derde Boek – Hfst. VII. § III. 3 – Diogenes Laërt. lib. 6. in Diogene.
Derde Boek – Hfst. VII. § III.4 – Lucianus de Gymnaf.
Derde Boek – Hfst. VII. § III. 5 – Plato in Timaeo.
Derde Boek – Hfst. VII. § IV. 1 – Lucianus loc. cit.
Boek – pag. 423
van praemia, pryzen, vergeldingen, gegeven, om dat na- Derde Boek – Hfst. VII. § IV. 2
melyk de vergeldingen aan de kroon gehegt waren, en
daar als uit vloeiden, zynde voorts gefchikt, om tot
alle dapperheid en pryzelyke verrigtingen aan te zetten.
Silius heeft de kroone niet alleen fchoon genaamt in deze Derde Boek – Hfst. VII. § IV. 3
verffen:
Quique armis ferroque valent, quique arte regendi,
Quadrijugos pollent currus; queis vincere planta
Spes eft, & ftudium jaculis impellere ventos,
Adfint, & pulcrae certent de laude cornae.
Dat is :
Zoo wie met wapenen, of met het vier-fpan mennen
Nu jets vermag, of afgerigt te voet te rennen,
Of konftig is in ’t werpen met de pyl, zyn loon,
(Hy ftryde vry) zal zyn de lof der fchoone kroon.
Als welke namelyk hooge eere en brave voordeelen, wel-
ke den Stervelingen als fchone zaken in de oogen fchitte-
ren, dede genieten. En Pindarus heeft de bladen der Derde Boek – Hfst. VII. § IV. 4
kroone zoete bloemen genaamt, zeggende:
Dat is:
O gy zoetfte bloem
Der deugden en kroonen,
Des Olymp-velds roem,
Om een held te loonen.
t.w. om dat ze zeer vrugt-dragende waren, dat is, zeer Derde Boek – Hfst. VII. § IV. 5
vermaarde vrugten aanbragten, gelyk Hy ze elders be-
fchryft.
Derde Boek – Hfst. VII. § IV. 2 – Caffiodorus Var. lib. 11. cap. 35.
Derde Boek – Hfst. VII. § IV. 3 – Silius Italicus lib. 16. vf. 297.
Derde Boek – Hfst. VII. § IV. 4 – Pindarus Olymp. Od.4.
Derde Boek – Hfst. VII. § IV. 5 – Pindarus Nem. Od.4.
Boek – pag. 424
Dat is:
Huiswaards moet men nooyt
Tragten weer te keeren,
Zoo men als berooyt
Kroonen moeft ontbeeren,
Die een wakker man
Dragen diere vrugten.
§. V.
Deze vrugten nu waren de gevolgen der verkregene
kroon: en van dezelve ftaat ons, volgens onze beftek en
voorgaande belofte, wat omftandiger te handen.
§. VI.
Deze nu heeft de zeer geleerde Africaan te zamen ge- Derde Boek – Hfst. VII. § VI. 1
ftapelt in deze woorden: ita ab aevo digniffimum creditum
eft ftudiirum experimentum committere artes, corporum &
vocum praefantiam expandere praemio indice (of, gelyk Fa-
ber leeft, indice) fpeɛtaculo judice, fententia voluptate: quâ
nulla funt praelia (niet als Faber heeft, quae nuda funt
praelia), nonnulla funt vulnera pugni quaffant, calces (Fa-
ber heeft calvae) arietant, caeftus dilaniant, flagella dila-
cerant : nemo tamen agonis Praefidem fugillaverit, quod ho-
mines violantiae objeɛtet; injuriarum aɛtiones extra ftadium :
fed quantum livores illi & cruores & vibices negitiantur in-
tendis, CORONAS fcilicet, & GLORIAM, ET DO-
TEM, PRIVILEGIA PUBLICA, STIPENDIA
CIVICA, IMAGINES, STATUAS, ET QUA-
LEM POTEST PRAESTARE SECULUM DE
FAMA AETERNITATEM, DE MEMORIA RE-
SURRECTIONEM. Dat is: zoo heeft men van ouds
her ’t voor een prysweerdig werk gehouden de konften te oef-
Derde Boek – Hfst. VII. § VI. 1 – Tertullianus in Scorpiac.
Boek – pag. 425
fenen, ’s lichaams en ftems voortreffelykheid te beproeven,
om voorgeftelde (of aanlokkende) prys; ’t Schouwburg Reg-
ter, en ’t vermaak het vonnis zynde: alwaar geen eigently-
ke oorlog is, daar zyn trouwens wel wonden: de vuiften
fwaayen, de hielen (of hoofden) rammeyen, de ceftus-riemen
verpletteren, de peezen verfcheuren: niemant egter laftert
Spels-Voorzitter, als of Hy de menfchen den wreedheid voor-
wierp: de pleidooyen van wegens injurie zyn buiten de loop-
baan. Maar gy doelt ’er op hoe veel profyts die blauw- en
bloedigheden en ftriemen verdienen. t. w. KROONEN,
EN EERE EN GESCHENK, OPENTLYKE
VOORREGTEN, BURGERLYKE LOON-
TREKKINGEN, SCHILDERIEN, PRAAL-
BEELDEN, EN EEN EEUWIGHEIT SOO ALS
DOOR FAAM, EEN OPSTANDIGE SOO ALS
DOOR GEHEUGENISSE DE WERELD TOE-
BRENGEN KAN. Hier zien we ten klaarften eere
en voordeelen aan de kroonen gehegt, ten bewyze dat ter
oorzake van dezelve de kroonen fchoon, zoet en dierbaar
waren.
§. VII.
Wy zullen de eerftukken en voordelen van Vader Ter-
tulliaan opgeftapelt, en zoo ’er eenige andere nog daar
en boven ons op den weg ontmoeten, in zulker voe-
gen als ’t ons dienftigft fchynt, in volgende Hooftftuk-
ken door breeder verklaringe ten toon houden. De
Liefhebberen mogen toekyken, hoe verre hun dezelve
behagen.
There are no comments published yet.